SOEKABOEMI 1976
58SIEÏÏIT
30EKAMANSH
Drie Soekaboemelaren die de reünie op gang brachten en hielden. Boy Rancuret, Mevr. Dijkstra en John Knaud. De dragers van de
rode vlaggetjes konden dan bogen op een zwaardere conditie-training dan die van de witte en groene, op de dansvloer werd na
40 jaar het verschil glad weggedanst! Het Haagse Congresgebouw waar deze bijeenkomst plaats had zal zo langzamerhand wel door
drongen zijn van de Laatste Tempo Doeloe Spirit, want een week later op 1 mei kwamen meer dan 1000 Oud-Bandoengers daar bij
elkaar. Ga zo voort lieve Indische mensen, blij dat jullie er nog zijn!
Al weken van te voren ben je bezig
met deze reünie. Want je moet wel
wat hinderpalen overwinnen. De groot
ste is wel je ega. Die kent Soekaboe-
mi niet, dus voelt hij er niets voor om
naar die bijeenkomst te gaan.
Met vereende krachten van vrienden
lukt het mij toch om hem mee te tro
nen. En dan is daar de avond van de
reünie. Op m'n paasbest kom ik bin
nen, geescorteerd door ega, vrienden
en vriendin. En het lijkt wel tempo
doeloe. De "meisjps" weer in het lang,
de heren ook op hun mooist. Alleen
bij velen zag je de rimpels, het grijze
haar, terwijl ook de omvang bij ver-
scheidenen beduidend was toegeno
men.
De ontvangst was prima, door de in
deling: politie (rode vlag, wat één van
de aanwezigen de kreet ontlokte, ik
behoor niet tot de C.P.N.), planters
groen, en wit de burgerij, kon je je
vroegere sobats al heel gauw weer
herkennen.
De band speelde de bekende oude
wijsjes van toen, de Soekaboemi
nachtegalen kweelden als vanouds,
waarbij Paula Ribbens een voortreffe
lijke partij vertolkte en last but not
least Boy Rancuret als conferencier
deed de stemming er spoedig in ko
men. Het einde van de avond kwam te
snel, zo snel, dat wij, er nog enkele
uurtjes bij plakten bij één van de re
ünisten. De organisatoren van deze
reünie daarom van harte bedankt voor
deze avond.
CISCA VAN REES-STEINMETZ
iiiiiiiiüiiiiimiiiihiiiiiiii
(Vervolg: Tjilatjap)
gen zeg ik maar: Met alles d'r op en
d'r an een lust voor zere ogen. Wij
zouden de schone ballade aanheffen,
die begint:
"Her eyes they shone tike diamonds
I thought her the queen of the land."
maar misschien zouden wij dat ook
niet, want men zegt, dat ik zo vals zing,
dat een kraai zich bij vergelijk be
ledigd zou voelen.
Een vriend die begaan was met mijn
lot, adviseerde mij ter plaatse te blij
ven en walplaatsing te verzoeken met
als reden: Studie. Dit heb ik direct
gedaan en na korte tijd kwam het ant
woord: Walplaatsing te Tjilatjap. Zo
zie je maar, als de Marine je niet ge
woon kan helpen, dan van de wal in
de sloot.
Ik begaf mij op de bewuste dag dus
naar het station, gewapend met reis
opdracht en wat daarbij behoorde,
plus een goede voorraad boterham
men om het inwendige op peil te hou
den. Ik had wel is waar een dag te
voren voedinggeld gebeurd, maar
vond dat bedrag niet voldoende. In de
vroege morgen heb ik me dan ook
bezig gehouden met het vervaardigen
van boterhammen, belegd met glas-in-
lood, goudvissenvlees en ander spe
cifieke Maririekost. Diegenen, die hier
mede niet bekend zijn, moge ik ver
wijzen naar het Handboek voor de
Zeemiliciën, hoofdstuk 8, paragraaf 5,
3e alinea dat behandelt: Raasdon
ders, Bramstaglopers, Snert-met-drijf-
ijs, e.d. De schoonheid, die tenslotte
de aanleiding was tot dit gebeuren,
was, ik moet het met schaamte er
kennen, op de achtergrond geraakt.
Als verontschuldiging kan ik alleen
aanvoeren, dat ik op dat moment zee
man was, zo iemand die in iedere
stad een andere schat had of iets
dergelijks. Men zou het ook kunnen
beschrijven als een van die mensen,
die in piep-kleine schepen, de grote
oceaan bevoeren en met knikkende
knieën en trillende lippen beweren,
dat het best leuk is.
Tegen vijf uur 's middags kwamen wij
te Tjilatjap aan. Ik werd aan het sta
tion afgehaald en wij begaven ons
naar het plaatselijke hotel voor het
avondeten. De bezetting bestond op
dat moment uit slechts vijf man, zodat
het eten door het hotel verzorgd werd.
Het eten was zeer goed. Later, toen
de bezetting was uitgegroeid tot 60
man werd wel in de kazerne gekookt,
maar alles bleef in handen van het
hotelbeheer, wat het eten ten goede
kwam. In die beginperiode werd er
ook geen wacht gelopen, 's avonds
werd de deur van de kazerne - het
enige verdiepingsgebouw, dat Tjila
tjap rijk was - op slot gedaan en de
wekker gesteld, net zoals bij Moe
thuis.
De dienst was in vergelijk, zwaar, zo
als de Yank dat zegt: We work our
tails off. De onderzoekingsdienst waar
uit in het begin de Marine uitsluitend
bestond, had een bezetting van vijf
man en drie reserve officieren. Het
onderzoekingsvaartuig was een oude
kolengestookte sleepboot, de "Kapoe-
as", gedeeltelijk bemand met schepe
lingen van de Gouvernements Marine.
Bij ziekte, en die was er vaak, moes
ten wij extra werk doen, zoals het
kolenbunkeren, bijv. mandje kolen op
de nek, naar boord sjouwen, in het
kolenruim storten, terug een andere
mand halen, koeliwerk. Ook stond je
soms om vier uur in de morgen op
de stookplaat te zweten en al die
kolen met schoppenvol in het vuur te
smijten, je voelde je een echte donkey
(man). Dan kwam de te onderzoeken
boot in zicht en rende je trappenop
naar het bordes achter het 4 cm ka
nonnetje. Wij kregen dan ook, zoals
J. K. Jerome het zo treffend schreef,
alle ziektes, behalve werkstersknieën.
13