Plantersleven in de Alas- en Gajoelanden [V] LEVEN EN WERKEN IN TAKENGON Ik werd in 1930 geplaatst in Takengon (Atjeh) op de Gouvernements Hars Terpentijn Winning "Baleg", als Assistent. Pirijosenwito, de Javaanse voorganger beviel het daar niet. Hij had ook overplaatsing naar de theeonderneming "Tretes" op Java gevraagd. Mij beviel het in het Takengonse prima; een heel goed koel klimaat, geen aanplant of ontginning en 100 koelies voor 800 H.A. Het terrein was overwegend bergach tig. In het begin was ik 's avonds flink moe, maar ik raakte daar gauw aan gewend. Het werk was eenvoudig en 's middags gemiddeld half vier klaar, dan zou er nog wel eens tijd zijn om op jacht te gaan, zo waren mijn gedachten. Inmiddels had ik ook kennis gemaakt met Hoofd-Mandoer Sakri; deze bleek ook een verwoed jager te zijn. Onze afdelingen grensden tegen elkaar. De ze kennismaking leidde tot een hechte vriendschap. Ik kreeg een fonkelnieuw huis van 't z.g. kajoepoetih. Er kwamen wat meu bels voor de eetkamer, eigendom van de onderneming. Mijn spullen waren onderweg. Paimo, de boekenloper met erfkoelie bleek op alle fronten een handige knaap te zijn; timmerde voor mijn kantoor een schrijftafel plus een klerenkast in elkaar. Ik kocht twee benzinelampen, die een zee van licht gaven; Paimo was ook lampenist! Atmah, mijn trouwe huishoudster, was onderweg; had een brief ontvangen, ik kon haar elke dag verwachten. (Vervolg: Merauke) grippen - naakt rond, gehuld in een laagje modder of huidschimmel. De mannen stappen als trotse heren der schepping voor hun vrouwen uit die voorovergebogen netten vol met knol len torsen. Hier geen gezeur van "Dames gaan voor" of "Mag ik u even in uw jas helpen?". Hun liefdeleven doet iedere buiten staander blozen of braken. Onze eigen overgewaardeerde verrichtingen zijn lachwekkende kleuterspelletjes daarbij vergeleken. Ter verkrijging van god delijke zegeningen bedrijven op hoog tijdagen de Papoea's gezamenlijk hun bizarre en magische erotiek. Deze ge zelschapsspelen dragen de carnaval- leske naam van otief bombarie. En zo voorts Er is geen einde aan de absurditeiten en vreemde situaties in Merauke. De gedresseerde westerling krijgt schok na schok en zal in brullend lachen uitbarsten of aan dodelijke ergernis te gronde gaan. Het is eigenlijk jammer, dat Nederland geen bemoeienissen meer heeft met Merauke. Hoe verfrissend zou het niet kunnen werken op de oordeelvorming. Van zotterijen kan men veel leren en ze wekken het vermogen tot relative ren. Hef idee al, lekker eten te krijgen en niet meer alleen te zijn, bracht mij in een aangename stemming. Ik had al enkele malen de loonboeken ingekeken, zag er een koelie in staan die doorlopend ziek was. Sarijo was zijn naam. Ik de volgende dag op on derzoek uit. Hij bleek in de wiedploeg te werken; een al wat oudere man. Nam hem even apart. Vertelde ander licht werk voor hem te hebben, dan had ik hem tevens onder controle, 't Veel lichtere werk was het terrein rondom de pondok schoonhou den. Ik had al zoveel ervaring met der gelijke mensen en mijn devies was: "de oudjes doen het nog best!" Inmiddels was Sarijo, op mijn raad ver huisd van de pondok naar mijn bijge bouwen. Daar was nog een. kamertje vrij; tevens kreeg hij, evenals Paimo vrij kost. Dat bordje rijst betekende voor mij niets, de man was het waard. Als men die twee zo samen bezig zag met hout voor de dapoer halen, leek het wel, of 't vader en zoon was. Ik liet Sarijo zelf zijn werk regelen, hij had geheel de vrije hand, zorgde ook voor een rokertje op zijn tijd. Zo gaandeweg begon het werk en de omgang met de koelies en man doers ook beter te gaan en de ver standhouding was goed. Op een morgen kreeg ik meer contact met twee nieuwe vrienden: Aman Siti en Pa Gareng. Ze woonden in een huisje met een stuk grond erbij op de rand van Block II in mijn afdeling, een kwartier lopen van mijn huis. Direct vond ik hen sympatiek. Ik nodigde hen uit bij mij een glaasje bier te komen drinken en een sigaar tje te roken. Aan deze uitnodiging ga ven zij al gauw gehoor en zo zaten wij op een avond, heel broederlijk op de baleh baleh bij de keuken. Deze vriendschap groeide uit: wij werden sobat keras. Ik kocht hun groente en ook vruchten, o.a. doerians; in mijn ogen wel één van de lekkerste vruch ten, maar men moet ze wel leren eten, want ze stinken! Ook mangistan was een heerlijke vrucht. Achter mijn huis lag een stuk grond, iets meer dan een halve H.A.. Ik wilde hier een groentetuin van maken en sprak met Aman Siti, die er een pagar omheen zou plaatsen. Toen die klaar was, kwamen er tien koelies en een mandoer, die de grond gingen bewerken. Ik bestelde zaad bij de Zeeuwse Zaadhandel in Soekaboe- mi; sajoerpoetih etc. en ook een be hoorlijke lap pinda's. Vooral pinda's waren heel goed ver koopbaar. Daarna witte kool erop. Ik mocht de mest weg halen van de Radjah. Zo noemden we hem, maar hij was Penghoeloe-Kampong, woonde tegenover mij in een ataphuis en dreef er zoveel als een toko-bier-rokerij, o.a. "Tjap Krètèk" voor de koelies, etc. Het eerste geschenk dat ik van Aman Siti kreeg, was een mooie gevlamde rotanstok. Ook de vrouw van Aman Siti kwam vaak het een en ander bren gen, dat heette dan persèn (voor niets). Daartegenover stelde ik dan dat ze mee aten. Rijst kocht ik ook van hen. Het leven in het Takengonse was min der gecompliceerd dan in Deli. Alleen onze kleding al, veel eenvoudiger. Rij broek licht-groen met putee's, wit hemd met twee buitenmodel zakken erop, daar zat mijn z.g. mandoerboek je in - sigarettenkoker en een thermo meter, zodat ik in de kebon tijdens 't werk kon temperaturen. Dat kwam nogal eens voor, dat ik mensen aan trof die behoorlijk koorts hadden. Dan even een briefje uitschrijven voor kra- ni Mohammed de verpleger (hij was een Atjeher), een heel geschikte kerel. Ikzelf liep Ook al enkele weken met koorts rond en dan was 't 's middags naar bed, dit kon zo niet langer. Schreef Jan van Gils, mijn baas, of hij mij kwam halen om naar de dokter te gaan voor onderzoek. Wij hoorden onder 't Militair Hospitaal in Takengon; Dr. Alberts, een Luite nant-Dokter, onderzocht me; kon e- venwel niets vinden, m.i. door de Ki nine, die ik dagelijks innam. Kreeg aspirine mee en een week in bed. Mijn baas kwam elke morgen op zie kenbezoek; dan hoorde ik hem met Atmah praten in 't Javaans. Na een week in bed, gaf ik hem te kennen, weer aan 't werk te gaan. Verveelde me rot. Hij gaf me de raad nog maar een week huis te blijven. Maar ik zette door en alles liep weer op rolletjes. De mandoers kwamen tijdens mijn ziekzijn 's avonds verslag uitbrengen over het werk. Ook Sakri kwam vaak bij me en Aman Siti. Wat was ik blij, dat ik weer aan 't werk was. Er gaat toch niets boven een geregeld leven! A. J. M. KEUKENSCHRIJVER Op 7 april 1976 is, op de leeftijd van 94 jaar, van ons heengegaan onze lieve man, vader, schoonvader, grootvader, overgrootvader, broer en oom DR. DIRK DE VISSER SMITS Officier in de Orde van Oranje-Nassau Mede namens verdere familie, D. M. F. de Visser Smits-Stave Ennie, Karla en Anneke Oegstgeest, 12 april 1976 Hofdijck 78 De begrafenis heeft in stilte plaats gevonden. 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 17