De Soldatendominee I'as. Thenu
(Atjeh 1894-1937)
Een man, wiens naam niet vergeten zal worden.
door Kol. b.d. J. H. J. Brendgen
Het leven, werken en bidden van Thenu voor de soldaat op Atjëh wordt aange
geven in de sobere, doch veelzeggende woorden, welke in bronzen gietletters
op zijn borstbeeld zijn te lezen: "De Soldaten-dominee Iz. Thenu, Atjeh 1894-
1937".
Geboren te Hoetoemoeri (Amboina) op 14 september 1868, studeerde hij van
1882-1886 voor Inlands godsdienstleraar, en werd na werkzaamheden in de
Molukken en in Magelang, naar Atjeh gezonden, waar hij 30 september 1894
voet aan wal zette, en zich in dit land 40 jaren onafgebroken zou wijden aan de
geestelijke begeleiding der Inheemse troepen.
Borstbeeld van Ds. Iz. Thenu
Bij zijn aankomst te Koeta Radja had
het stelsel der concentratie zijn hoog
tepunt bereikt. In een cirkel rond de
hoofdstad hadden wij bentengs opge
worpen, waar achter zware palisade-
ring de troepenmacht een defensieve
houding had aangenomen, en de te
genpartij uiteraard hoe langer hoe
driester begon op te treden.
Men stal zelfs op klaarlichte dag of
ficierspaarden in Neusoeh (officiers-
verblijf) of organiseerde klewangaan-
vallen op van de soos huiswaarts
kerende officieren.
Gelukkig hielp onze Atjehse bondge
noot Teukoe Oemar mee, hierin ver
andering te brengen, door op de eer
ste Paasdag 1896 het masker af te
werpen en met de hem verstrekte
wapens en munitie naar zijn eigen
partij over te lopen.
Met behulp van Thenu wist van Heutsz
een einde te maken aan het ontstane
minderwaardigheidsgevoel der troe
pen. Thenu ontplooide zich als een
veldprediker bij de Gratie Gods.
Door de kracht van zijn woord wist hij
de troepen te bezielen tot uiterste vol
harding, tot mannenmoed en tot zelf
opoffering.
Wanneer een bataljon naar het ge
vechtsterrein werd gezonden, hield
Thenu aan de vooravond een bijzon
dere godsdienstoefening, waarbij men
zeer onder de indruk raakte van zijn
rede, die steeds als Leitmotiv had,
dat men zich te gedragen had als een
dapper soldaat en een eerlijke strijder.
Aan de vooravond van de Pidië-expe-
ditie werd op 30 juni 1898 een open
lucht-godsdienstoefening gehouden,
geleid door Thenu en bijgewoond door
Kol. van Heutsz met zijn officieren en
Dr. Snouck Hurgronje, waarbij Thenu
de nadruk legde op de dicipline.
In 1901 volgde de bekende expeditie
naar Samalanga, waar de trotse ben-
teng Bateë llië' nog steeds stand hield.
De plichtsbetrachting, heldenmoed,
trouw aan Koningin en vaandel, tijdens
deze expeditie ten toon gespreid, hield
hij later bij zijn preken en redevoerin
gen de jongere generatie nog vaak
voor ogen.
De avond voor de grote slag hield de
Dominee een godsdienstoefening voor
de Ambonnese militairen, en vermande
hij hen hun plicht te doen als Christen
en krijgsman, en de dood niet te vre
zen.
Hij eindigde met de woorden: "Vergeet
nimmer, dat gij Ambonnezen zijt, en
tot een volk behoort, hetwelk steeds
trouw aan God, trouw aan het vaandel
en dapper in het gevecht is geweest."
Degenen, die de hartstochtelijke en
bruisende natuur van de Ambonnese
soldaat kennen, kunnen beseffen, welk
een uitwerking deze toespraak op hun
gemoed teweeg bracht.
Thenu zag zijn Ambonnezen op het
signaal "Attaqueren" in onstuimige
stormloop naar de vijandelijke ben-
teng rennen, zich door de versperrin
gen wringen en zich met klewang en
karabijn temidden der fanatieke At-
jehers werpen. (3 februari 1901).
Thenu is ook de man geweest, die in
het Leger de krijgszang heeft inge
voerd, waarvan de melodieuze klan
ken nog lang bewaard zijn gebleven
bij de Atjehse troepenmacht, in het
bijzonder bij de marechaussee-deta
chementen.
In een later stadium bezocht Thenu
zijn bivaks per Atjehtram, per boot, te
voet of per grobak, waarbij soms kle-
wangaanvallen of beschietingen niet
van de lucht waren.
De gave van het verrichten van won
deren werd hem ook toegeschreven.
Tijdens de Pidië-expeditie bevond The
nu zich op een snikhete middag met
de troep in het kale heuvelterrein bij
Padang Tidji.
Allen versmachtten van dorst, en pa
trouilles werden uitgezonden op zoek
naar water, echter zonder resultaat.
Kolonel van Heutsz zei toen schert
send tegen Thenu, wijzend op een
stok, die Thenu bij zich had: "Ha!
Dominee, nu krijgen wij zeker een
beetje water?" Deze stok was de vo
rige dag door een Menadonees ge
sneden, en Thenu bemerkte nu, dat
deze daarin de woorden "Staf van
Mozes" had gekerfd.
Thenu werd nu doelwit van grappige
opmerkingen; hij besloot nu eens zelf
op zoek te gaan. Binnen het kwartier
gelukte het hem een helder stromend
aloërtje (beekje) te vinden, waarvan
het water een eindje verder in de kalk
achtige bodem verdween.
Bij elk bezoek aan een bivak waren
er natuurlijk doopplechtigheden van
soldaten-kinderen, en ook menige of
ficiersbaby werd door Thenu gedoopt.
Na de doopplechtigheid volgde het
doopfeest, waarbij het vrolijk toeging,
en Thenu zeker niet ontbrak.
Thenu voelde zich bij het Korps Mare
chaussee geheel thuis; de laatste gro
te plechtigheid bij dat korps werd door
hem bijgewoond op 30 april 1930, toen
dit erekorps een gedecoreerd vaandel
mocht ontvangen uit handen van de
toenmalige legercommandant luit.-gen.
Cramer. Bij die gelegenheid werden
de gevallen makkers op Peutjoet her
dacht, en het marechaussee-monu
ment, een geschenk van de Planters
van de Oostkust van Atjeh, onthuld.
In 1934 begaf Thenu zich naar Holland,
en werd door H.M. Koningin Wilhelmi-
na in audiëntie ontvangen. Na Sama
langa behoorde deze audiëntie tot de
meest emotievolle gebeurtenissen van
zijn leven.
Eind 1934 legde hij zijn ambt neer, na
40 jaren, doch hij bleef in Atjeh, waar
van hij geen afscheid kon nemen.
Na 1935 ging zijn gezondheid hard
achteruit, en na een langdurige ziekte,
gaf hij op 11 mei 1937 de geest.
Vanuit zijn Protestantse kerkje werd
hij met militaire eer begraven; als slip-
pendragers fungeerden de Ridders
M.W.O. Salawono, Pattiasina-Kaze en
Pattipuluhu.
Hij werd begraven op Peutjoet, te mid
den van velen, die hij tijdens hun le
ven gekend had en die in Atjeh ge
sneuveld waren.
Te Koeta Radja had zich een Comité
gevormd, teneinde bijdragen in te za
melen ter vervaardiging van een bron
zen borstbeeld.
Op 23 maart 1938 werd dit borstbeeld
vervaardigd door de kunstenaar B.
Ingen Housz) onder enorme belang
stelling voor zijn kerkje geplaatst.
Tijdens de Japanse bezetting werd
dit borstbeeld (evenals dat van gen.
van Heutsz en Pastoor Verbraak) door
door de Atjeher Ir. Mohd. Tahir ver-
(lees verder pagina 22, Ie kolom onderaan)
20