Journalistieke Herinneringen (XVII]
Bezoek aan het "Verre Oosten" van Indonesië
Bent U wel eens in Atapoepoe geweest, geachte lezer? Neen? Dat dacht ik al.
Maar hebt U wel eens van Atapoepoe gehoord en weet U waar het ligt?
Of dacht U dat die naam een verzinsel was van een grappenmaker?
Ik was nog niet zo lang in Indië toen
ik kennismaakte met Atapoepoe, al
thans met de naam. Niet vermoedend
dat ik er ooit zou komen. Dat gebeur
de dan ook pas tientallen jaren later.
Maar in Batavia, waar ik toen al woon
de - ik zou er 30 jaar blijven - had ik
een kennisje, een zeer fraai Indisch
meisje, dat behalve over haar zeer
aantrekkelijk uiterlijk ook beschikte
over een willetje dat van geen wijken
wist. Haar vader noemde haar daarom,
wanneer zij haar zinnetje weer eens
doordreef lichtelijk spottend: de prin
ses van Atapoepoe. Ik heb mij er toen
nooit rekenschap van gegeven of dit
zo-maar een fantasienaampje was of
duidde op een werkelijk bestaande
plaats of gebied. Vele jaren later, in
de vijftiger jaren dus reeds na de
souvereiniteitsoverdracht ben ik er ge
weest. Op een der vele reizen van
president Soekarno. Ik wil noch de
persoon noch de politiek van Soekar
no opnieuw in discussie brengen. Maar
over één aspect van zijn optreden
kunnen wij het eens zijn: voor zover
Indonesië niet alleen een staatkundige
maar ook een feitelijke eenheid is,
bestaat het bij de gratie van de onver
moeide pogingen van de gewezen
president de bevolking van de zo
verscheiden delen te overtuigen van
haar saamhorigheid. Ik heb als ver
slaggever een aantal van zijn reizen
meegemaakt, zijn vermogen om die
eenheid te smeden ervaren en het ent
housiasme en de verering van zijn
onderdanen van Atjeh tot Timor voor
dit streven mogen constateren.
Zo kwam ik op een van deze reizen
ook in Atapoepoe, in het noord-westen
van Timor. Voor zover ik wist was
Atapoepoe een districtshoofdplaats,
gelegen aan een kleine baai, geflan
keerd door rotsen. De aankomst van
het presidentiële gezelschap was niet
spectaculair. De watervliegen - vrij
bedaagde Catalina's - brachten ons tot
bij de ingang van de baai, en vandaar
ging het in prauwtjes naar de kust.
Die kust toonde ons vanuit onze pri
mitieve scheepjes alleen een steiger
tje met een loods, blijkbaar voor de
opslag van copra. Ofschoon de kust
achter het steigertje dadelijk snel
steeg, was er geen huis te zien. Lagen
de huizen dan wellicht, verborgen ach
ter het groen op de heuvels die zich
een honderd meter of zo achter de
waterlijn verhieven?
Eenmaal op het steigertje en de be
groetingsceremonie achter de rug
wendde ik mij tot een van de aanwe
zige waardigheidsbekleders en vroeg:
Waar is Atapoepoe eigenlijk? Glim
lachend zei de man: "Ik zal het U
laten zien!" Langs een weg, die zich
over een kleine afstand langs de kust
uitstrekte alvorens de heuvels in te
slaan toonde hij mij de fundamenten
van een aantal huizen, overwoekerd
door de gretige plantengroei van de
tropen. "Atapoepoe bestaat niet meer.
De Jappen hebben 't platgeschoten al
vorens te landen. Zij vreesden de aan
wezigheid van een Australisch-lndische
troepenmacht die nog op Timor aan-
Een kustvaarder in de baai van Atapoepoe.
(Uit Tanah Air Kita)
wezig was (met o.a. de sergeant Tahija
en zijn mannen, die Saparoea tegen
een enorme overmacht hadden ver
dedigd en hun aanvoerder deswege
dan ook met de MWO beloond zagen
- JHR.) Na de Japanse landing bleken
de geallieerden aan de oostzijde van
het eiland te zijn geembarkeerd op
Australische oorlogsschepen". Onze
Timorese informant vond de ondergang
van Atapoepoe niet erg. Het was een
malariagat en al vóór de oorlog waren
er plannen om de bestuurszetel te
verleggen naar Atamboea, in de heu
vels op 400 of 500 meter hoog. Toen
Atapoepoe in de strijd was gebleven
en de oorlog tot een eind was geko
men, had de teruggekeerde Neder
landse autoriteit besloten Atapoepoe
maar op zijn ruïnes te laten rusten en
Atamboea definitief als bestuurlijk
centrum te gaan gebruiken. Atapoe
poe is dood, leve Atamboea! En dat
was dan ook de plaats waarheen de
president en zijn gezelschap zich langs
een smal landweggetje begaven, Ata
poepoe achter zich latend: vergane
glorie, nu alleen nog maar een haven
tje waar op ongeregelde tijden wat
copra, en wellicht andere bevolkings
producten - zou er heus nog sandel
hout verscheept worden? - door een
kustvaarder zou worden opgehaald....
Zo was de glorie van het vorstendom
van mijn vriendinnetje vergaan!
Atamboea bleek een lief plaatsje op
een kleine hoogvlakte met prachtige
uitzichten op het zo grillige Timorese
bergland, een grote missiestatie, een
levendige bevolking. De aanwezigheid
van de missiestatie kan geen verba
zing wekken, in aanmerking nemende
dat de Portugese invloed op Timor
dateert van vele jaren vroeger dan de
Nederlandse belangstelling die pas in
1907 leidde tot de vestiging van het
Nederlands gezag.Tenslotte ligt Atam
boea op (en Atapoepoe, of wat ervan
over is) op zeer geringe afstand van
de grens met Timor-Dilli. Althans, die
grens was er nog toen het presidentië
le gezelschap dit uiterste noorden van
Indonesisch Timor bezocht. Is die
grens er nu nog? Timor was aanvan
kelijk interessant eerst voor de Portu
gezen en vervolgens voor de Com
pagnie wegens de aanwezigheid van
sandelhout. De Portugezen haalden er
deze kostbare houtsoort en brachten
er het Christendom, naar goede trant.
Ook Flores behoorde tot hun invloeds
sfeer, en ook daar stamt uit die tijd de
aanwezigheid van de missie. In het
midden van de vorige eeuw kocht de
Nederlandse regering Flores van de
Portugezen voor naar ik meen twee-
en-een-half miljoen; zij deed herhaal
delijk, speciaal tegen het eind van de
vorige eeuw pogingen om ook het
Portugese deel van Timor te kopen,
maar dat is om welke reden dan ook
niet gelukt.
Met als consekwentie, ook in verband
met onzekerheid over het verloop van
de grens, een nimmer eindigende
reeks grensincidenten, meest in de
vorm van veediefstallen, want de wel
vaart van dit deel van Timor wordt
hoofdzakelijk bepaald door vee en
paarden. Het behoeft dan ook geen
nadere verklaring dat een deel van
de tijd die de president in Atamboea
doorbracht in beslag werd genomen
door klachten over de diefachtigheid
en de slechte manieren van de Por
tugese Timorezen. Overigens met de
zekerheid dat men aan de andere kant
van de grens precies dezelfde klaag
zangen zou kunnen vernemen over de
Indonesische veeboeren.
De veefokkerij had in de vijftiger jaren
- en heeft waarschijnlijk nu nog - het
karakter van een mobiel bedrijf: met
grote kudden werd het vee van voe-
dingsgebied naar voedingsgebied ge
dreven. Zo'n clan van veehouders ves
tigde zich dan op de ene plaats, dan
op de andere. Bouwde er Jiutten voor
een tijdelijk onderkomen en verliet
zo'n kampong weer als de omstandig
heden een langer verblijf niet ge
wenst maakten. Dan trok men weer
verder naar nieuwe weidegronden.
Niet alleen het voedsel intussen was
(lees verder volgende pagina, onderaan)
8