Het vergaan van het S.S. Van der Wijck
(SLOT)
De scheepsramp van de van der Wijck voor de rechter.
Hield mijn vorig artikel zich hoofdza
kelijk bezig, met de behandeling van
deze ramp door de toenmalige Raad
voor de Scheepvaart, het is wel van
belang te memoreren, wat er op volg
de.
Niet zo lang na de behandeling door
de Raad, meldde de Chef-Officier van
de Marine duik-dienst, dat zijn mensen
het wrak op circa 50 m. diepte had
kunnen localiseren. Om die 50 m. te
zakken, had wel enige tijd gekost.
De duikers konden het wrak echter
niet onderzoeken, immers als een
luchtslang op enigerlei wijze bekneld
zou raken, zou dat de dood van de
duiker betekenen. Men kon dus slechts
de buitenkant van het wrak bereiken
en dan nog slechts gedurende 10 mi
nuten; langer konden de duikers het
op die diepte niet volhouden. Men had
slechts wazig enkele mensenhoofden
uit de patrijspoorten zien steken.
Het bovenkomen van de duikers duur
de vele uren. Om de zoveel meter
stijging, moest langdurig rust worden
gehouden. Dan werden de duikers
met een gesprekje en met grammo-
foonmuziek bezig gehouden, totdat na
vele uren de duiker a.b. van het moe
derschip kon worden genomen. Daar
na moest hij nog vele uren in een af
zonderlijk vertrek worden verzorgd,
om geheel te wennen aan de normale
luchtdruk. Effectief kon een duiker
slechts 10 min. bezig zijn. De rest van
het etmaal moest "op de plaats rust"
worden gehouden. Een en ander was
echter wel een uitzonderlijke goede
oefening geweest, welke, gelukkig
een bepalende factor voor de plaats
van tijdelijke vestiging; ook de aan
wezigheid van water was bepalend bij
het zoeken naar een nieuwe tijdelijke
verblijfplaats. Gezien de klimatologi
sche omstandigheden - een zeer dro
ge Oostmoesson - klinkt het verhaal
dat mij verteld werd niet onwaar
schijnlijk. Namelijk dit: dat water zo
kostbaar werd geacht, dat bij het ge
bruik vee altijd voorrang had boven
de mensen. Dit zou zelfs zover gaan
dat Moslemse Timorese nomaden al
leen zich een werkelijk royaal bad ver
oorloofden met Lebaran. Dan ging de
oude plunje uit, men nam een "echt"
bad om zich vervolgens in de nieuwe
kleren te steken, die dan het komend
jaar zouden moeten dienen.
Het spreekt vanzelf, dat ook de vee
boeren niet verstek lieten gaan bij het
bezoek van het eerste staatshoofd van
de Republiek. Het spreekt ook vanzelf
dat zij in het vriendelijke maar poppe-
rig-kleine Atamboea geen onderdak
konden vinden - gesteld al dat deze
zwervers daarop prijs gesteld hadden;
zij waren immers vertrouwd met de
meest primitieve levenswijze. Dus
kampeerden zij op de aloon-aloon,
langs de 'wegen en waar maar een
plaats was om het hoofd neer te leg
gen. Bij honderden. Ik logeerde bij de
dokter aan de rand van het stadje
en werd des nachts gewekt door het
gezang van kennelijk westers ge
schoolde stemmen. Onder de klare
sterrenhemel klonk dit gezang als een
stem uit een andere en betere wereld.
Het gezang zette zich voort tot de
vroege morgenuren, tot de luidklok
van de kapel van de missiestatie de
gelovigen opriep voor de vroegmis.
Het was een onwezenlijke ervaring.
Waren wij nog in Indonesië of had bij
het vallen van de nacht een geest uit
de Duizend en één nacht ons op zijn
tovertapijt weggevoerd naar een
sprookjesland? Ik zal deze ontroeren
de ervaring nooit vergeten. JHR.
maar, niet iedere dag voorkwam. Me
de werden verschillende Nederlandse
en buitenlandse bergings Mij-en aan
gezocht, of zij de berging mogelijk
konden klaren. Unaniem was het ant
woord: "Neen, op 50 m. diepte is zulks
onmogelijk."
Wat wel verwonderde was dat Justitie
zich tot nu toe afzijdig had gehouden.
Men wist er blijkbaar geen weg mee,
n.l. of deze ramp aan force majeure,
dan aan iets anders of aan iemand an
ders moest worden geweten. Toen ech
ter de R. v.d. Scheepvaart zich had
uitgesproken voor "schuld", i.e. het
op last van de 1ste off. geopende pa
trijspoortje, stelde Justitie een stafver
volging in tegen die 1ste stuurman en
dagvaardde hem wegens "dood door
schuld". Doch omdat Justitie weinig
met Scheepvaart-ongelukken te maken
had gekregen en de zaak een niet al
ledaagse gebeurtenis was, stelde men
een departementaal jurist aan, die één
jaar de tijd werd gegeven, een en an
der goed te bestuderen na welke stu
die een rechtvaardig vonnis zou kun
nen worden geveld. Of inderdaad een
jaar lang door die jurist is gestudeerd,
kan ik niet meer in mijn herinnering
terugroepen. Maar eindelijk kwam er
dan een openbare rechtszitting. Ook
toen waren er vele belangstellenden.
Ter zitting raffelde de openbare aan
klager zijn requisitor zo onverstaan
baar af, dat er zelfs voor ingewijden
geen touw aan vast was te knopen.
Insgelijks deed de verdediger van de
beklaagde, toenmaals de schoonzoon
van Gouverneur-generaal de Jonge.
Ook van zijn pleidooi was niets te ver
staan, laat staan te begrijpen. Het was
zo klaar als een klontje, dat beide te
voren ruggespraak hadden gehouden.
Deze rechtszitting was een aanfluiting
van de openbaarheid, bij de wet voor
geschreven. Immers, openbaarheid
brengt met zich mee, dat iedere aan
wezige kan verstaan en begrijpen, wat
ter zitting wordt gezegd. Natuurlijk
kwam deze aanfluiting van de wet in
de krant. Er was ook nog zo iets als
persvrijheid, waarvan de pers een
goed gebruik maakteen toen, was
"de boot aan"! Maar die boot was een
interne aangelegenheid.
Bij de uitspraak werd beklaagde vrij
gesproken! Blijkbaar werd - of kon -
schuld aan de dood der verdronken
mensen niet worden bewezen. Immers
velen waren gered of hadden zichzelf
gered. Bovendien was opzet niet in
het geding. Dat er een groot financieel
verlies was geleden, was natuurlijk
geen zaak van de rechter. Dat was
een zaak van de verzekering en/of van
de K.P.M.
Ieder die beklaagde kende, was blij
met deze toch wel als rechtvaardig
geaccepteerde uitspraak. Een ge
schonden zeemans loopbaan en een
geschokt moreel vond men voldoende
straf voor deze intègre persoonlijk
heid. In het voormalig Ned. Indië leef
de men snel; men ging al spoedig
over tot de orde van de dag.
De karavaan trok verder!
A. J. VAN DER BOON
9