Indische Politie-herinneringen
(VIII)
Weinig geld, maar veel recepties
door C. H. Groen
Ik ben al ver afgedwaald van het onderwerp, waaraan ik bezig was: de slechte
stand van mijn financiën. Keren wij daartoe terug. Omdat ik zo gauw mogelijk
onder die schuldenlast, die op mij rustte, uit wilde kruipen, kon ik mijn vrouw
maar heel weinig, te weinig, geven voor "belandja", de kosten voor het huis
houden, vooral ook omdat ik weigerde elke dag weer genoegen te nemen met
rijst met een visje. Ik had nu wel geen afkeer van rijst, maar het Europese
menu, met vlees, aardappelen en groenten, sprak mij meer aan. Mijn vrouw
trouwens ook.
Maar zij wist, gelukkig, de tering naar
de nering te zetten. Wat ons in onze
"struggle for life" het meest benauw
de, waren de recepties, waarvan de
Adj. Hoofdcommissaris van ons, jonge
commissarissen, eiste, dat we ze al
lemaal bij zouden wonen.
Recepties bij de Soesoehoenan, bij
de Mangkoenegaran, bij de Gouver
neur. Er was er per maand toch wel
minstens één en meestal twee of
soms ook wel drie of vier.
Ik had voor die gelegenheden natuur
lijk mijn zwarte gala-uniform, maar
mijn vrouw beweerde bij hoog en
laag, dat ze niet telkens in dezelfde
avondjapon kon verschijnen. Dan werd
er weer gezocht naar een, niet te duur
stofje, naar een patroon en werd de
"djahit" aan het werk gezet. Dat alles
kostte geld, dat wij eigenlijk niet had
den.
Daar kwam nog bij, dat wij geen auto
hadden, en dus voor elke receptie
een taxi moesten huren, die bij de
receptie moest wachten, omdat wij
nooit van tevoren wisten, hoe laat het
geval afgelopen zou zijn. Zo'n taxi
kostte ons per receptie wel 10,
of meer. Ik kon ze wel vervloeken.
Toch heb ik dat hele gedoe van ont
vangsten buitengewoon interessant ge
vonden, vooral bij de Soesoehoenan,
die voor zover de Indische Regering
hem daarvoor de kans gaf, trachtte
als heerser "zijn volk" te regeren.
De onderdanigheid zat er bij de be
volking nog zó in, dat wanneer wij als
Europeanen buiten Solo reden, de In
donesiërs langs de weg, hun hoofd
deksels afnamen en, in eerbied, hurk
ten.
Ook mijn kersverse huisbediende
kwam, de eerste keer, dat hij mij iets
moest brengen, hurkend op mij af -
ik noemde dat later "pagaaien". Ik
heb hem beduid, dat ik dat niet wilde
en dat hij mij rustig, rechtop lopend,
kon benaderen. Ik vond dit hurkend
naderen een teken van onderdanig
heid, dat ik in niemand kon tolereren.
Wij waren toch vrije mensen tegen
over elkaar. Hij was weliswaar mijn
bediende, maar was hij daardoor zo-
De Soesoehoenan van Solo, Pakoe Boewono X, hier niet tijdens een offic.ele receptie
in de kraton, maar bij een ongedwongen bezoek aan de badplaats Wendit bij Malang,
waar de apenkolonie bij de vorst op audiëntie komt. (foto: Hein Buitenweg)
veel minder dan ik? Ik was in feite
toch ook maar "bediende", van het
Gouvernement en van de mensen, die
die in mijn Sectie woonden.
Ik zal nooit vergeten, de eerste re
ceptie, die wij, noodgedwongen, moes
ten meemaken. Die was bij de Soe-
nan. Ik heb mijn ogen uitgekeken.
De Soenan was in het bezit van een
volledig symphonie-orkest, een game
lan-orkest, een mandoline-orkest, een
fluit-orkest, een krontjong-orkest en
een fanfare-corps.
Toen wij, in die dure taxi, het enorme
erf opreden, werden wij in de immense
"Pendoppo" ontvangen onder de mu
ziek van één van al die orkesten, die
keurig op het erf stonden opgesteld.
In de pendoppo zelf ontelbare stoe
len, geplaatst in de vorm van een
rechthoek, die aan één zijde open
was. Aan de korte zijde van die recht
hoek zat, in het midden op een soort
troon, de Soenan. Rechts van hem
waren twee stoelen vrij voor de Gou
verneur en diens vrouw, en links van
hem idem voor de Plaatselijke Militai
re Commandant met ega. Dan waren
er aan die zijde nog wat meer stoelen
voor de hoogste ambtenaren en offi
cieren en voor speciale genodigden.
Dan kwamen de stoelen in de lange
zijden van de rechthoek, waarvan er
al enkele bezet waren. Mijn vrouw en
ik werden gedirigeerd naar de eerste
stoelen aan de rechterzijde, mijn col
lega naar de eerste stoel aan de lin
kerzijde. Het bleek, dat wij precies
geplaatst werden naar gelang ons in
komen. Bij een volgende receptie wa
ren wij drie stoelen opgeschoven,
want wij verdienden inmiddels iets
meer.
Ik kon heel mijn aandacht wijden aan
de Soesoehoenan, die ik toen voor
het eerst in levende lijve zag. Ik had
zo mijn aandacht op hem gevestigd,
dat ik mij werkelijk niet kan herinne
ren, of hij de Ratoe Mas bij zich had.
Ik zag een omvangrijk man, meer in
de breedte, dan in de lengte en, qua
leeftijd dichter bij de 80 dan bij de
70, naar ik schatte.. Die omvang, had
hij wel nodig, want de brede voorgevel
van zijn overigens niet door mij te
identificeren uniform, die hij droeg,
was bij elke beschikbare centimeter,
bedekt met ordetekenen. Er kon, dacht
ik, niets meer bij. Later hoorde ik, dat
dat zijn hobby was, het verzamelen
van orde-tekenen.
Wie schetst mijn verbazing, toen de
Plaatselijke Militaire Commandant,
heel langzaam het erf opreed en toen
hij het Symphonie-orkest had bereikt,
dat het "Wie Neerlands bloed" inzet
te. Toen hij het Gamelan-orkest be
reikte, deed dit hetzelfde, al kon ik er
met de beste wil van de wereld, dat
er niet uit herkennen. Vervolgens het
mandoline-corps, of wat dan ook aan
de beurt was, en zo ging het door, tot
de auto stopte voor de Pendoppo. De
cacofonie van geluiden, waarin geen
26