ONNA We hadden haar Onna gedoopt wat in het Hollands "meisje" betekent. Ze woonde in het paviljoen dat met het hoofdgebouw waarin wij ondergebracht waren, op één erf stond. Een dichte, manshoge heg van liguster die over vrijwel de gehele lengte van de tuin was aangebracht, zorgde er echter voor, dat wij geen enkele bemoeienis met haar hadden. Het was ons duidelijk geworden, dat zij er alleen woonde en een vriendin van de Japanners was. righeid buitensporige proporties aan te nemen en ongegronde fantasiën uit te werken of was het onze vrouwelijke intuïtie die op de feiten vooruit liep? Nooit eerder was het in ons opgeko men Onna's gedragingen te bespie den, maar op de avond dat het ge rucht over de Amerikaanse troepen vastere vormen begon aan te nemen, konden wij het niet laten door de dich te bladerdos van de ligusterheg te gluren. Het zijvenster van Onna's huis kamer stond open, een geur van bran dende boedhistische wierookstokjes ontsnapte naar buiten en vervulde de omgeving met een sfeer van geheim zinnigheid. In de kamer, die schaars verlicht was, had een Japans officier op een stoel plaats genomen. Aan zijn voeten zat Onna, in kimono gekleed en op Japanse wijze gekapt, in devote houding gehurkt. Ze zag er bekoorlij ker uit dan ooit. Het gesprek dat het tweetal op gedempte toon voerde was onverstaanbaar. Onna sprak met ge bogen hoofd en bracht daarbij haar tegen elkaar gedrukte handen telkens naar haar gezicht. Ze vormde het toon beeld van een vrouw die zich geheel ter beschikking van haar heer en meester stelde, uit wiens houding echter niet de minste waardering voor haar overgave sprak. Hij stond tenminste enkele keren op en liep gejaagd heen en weer, daarbij ruw uitvallend tegen Onna die haar ceremonie bleef vervolgen. Ondanks de negatieve gevoelens die wij jegens haar koesterden, konden wij bij het aanschouwen van het vreemde tafereel een gevoel van me delijden ternauwernood onderdrukken. Misschien waren ze werkelijk gelief den en was er iets tragisch voorge vallen. Maar deze vertederende ver onderstelling werd bij ons direct weer geëlimineerd door onze wrok ten op zichte van de bezetters. Nadat wij onze brandende nieuwsgie righeid bevredigd hadden, trokken wij ons geruisloos terug om Onna en haar Japanners te laten voor wie ze waren. Maar die avond drong het beeld van onze charmante buurvrouw zich zo aan mij op, dat ik de slaap niet vatten kon. Het was een warme nacht en ik had het venster op een ruime kier laten staan om zoveel mogelijk frisse lucht binnen te laten. Omdat er geregeld ongure elementen rondzwierven, durf de ik het raam niet wijd open te hou den. Toen ik een auto knarsend voor het huis hoorde remmen, hield ik het in bed niet langer uit, ik had het nare gevoel dat er iets gebeuren ging. Ter wijl ik voorzichtig het raam verder openduwde, zag ik bij het flauwe licht van de straatlantaarn hoe twee man nen uit de wagen stapten. Aan hun kleding en aan de auto herkende ik in hen de gevreesde dienaren van de Kempetai. Log stappend liepen zij On na's erf op en verschaften zich blijk baar zonder moeite de toegang tot (lees verder volgende pagina) lijks bordje rijst, de ettelijke gedwon gen verhuizingen, de angst zonder enige aanwijsbare reden voor de Kem petai gesleept te worden of te ver dwijnen in een Japans vrouwentehuis, de twijfel over onze mannen en de bijna geheel vervlogen hoop nog eens bevrijd te worden, bleef onze nieuws gierigheid voor de raadselachtige fi guur van onze buurvrouw binnen de perken. Totdat kort vóór de Japanse capitula tie vage berichten tot ons doordron gen dat de Amerikaanse troepen on derweg waren en dat de zon in het land van de vijand scheen te dalen in plaats van te rijzen. Op onnaspeur bare wijze hadden de geruchten zich verbreid als een inktvlek op een stuk vloeipapier en onze moede geest had ze gretig opgeslokt. Er deden zelfs hardnekkige verhalen de ronde, dat spionnen reeds geruime tijd bezig wa ren het pad van de bevrijders te effe nen. Dat laatste gerucht vooral hield ons krampachig in zijn greep. Het vooruitzicht dat het moeilijke pad dat dat we de laatste jaren afgesjokt wa ren, weer zou uitlopen op een normaal begaanbare weg, begon ons uit onze geestelijke verdoving te wekken en maakte dat wij weer belangstelling kregen voor de dingen om ons heen. Dat gold zeker voor Onna, die zich opeens in onze bijzondere belangstel ling mocht verheugen. Onze latente nieuwsgierigheid leefde als een felle vlam op en wij hielden ons bezig met alle mogelijke vragen en veronder stellingen. Wie was ze eigenlijk? Een van ons, of bezat ze een vreemde na tionaliteit en was ze zomaar een liefje van de Jap, of voerde ze wat in haar schild? Had haar verhouding met de vijand een ander doelwit dan alleen maar een luxe leventje te kunnen lei den, werkte ze misschien voor de Amerikanen? Begon onze nieuwsgie- ill. Will Banning Geregeld zagen wij haar uit een grote luxe wagen stappen, waarbij de nip- ponse chauffeur beleefd de deur voor haar open hield. Behalve in die enke le minuten zagen wij haar ternauwer nood, maar het was ons in die korte spanne tijds telkens weer opgevallen hoe keurig verzorgd en elegant Onna eruit zag en hoe wij bij haar vergele ken er maar sjofel bijliepen. Wij troost ten elkaar echter met de persoonlijke overtuiging dat om er zo uit te kun nen zien je een bepaalde prijs moest betalen, waartoe wij zeker niet bereid waren. Onna was mooi zoals alle vrouwen en meisjes die in luxe wagens van hoge Japanse heren rondreden. Ze had het figuur van een mannequin, donker blond haar en lichte ogen. Niemand van ons wist hoe ze heette, waar ze vandaan kwam, wat ze deed en hoe ze zo heel alleen in het grote pavil joen naast ons terecht was gekomen, terwijl wij het hoofdgebouw met ons achttienen moesten delen. Ze scheen elk contact met de buitenwereld zorg vuldig te vermijden en zich uitsluitend in Japanse kringen te bewegen. We mochten Onna niet, in onze ogen hield ze het niet alleen met de vijand, maar heulde ze ook met hem. Tot die ver onderstelling gaf de geheimzinnigheid waarmee ze zich omgaf ons gerede aanleiding. Maar murw als we waren door de bijna drie jaren "buiten het prikkeldraad", de zorg voor ons dage- 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 10