DJEMBER OMZIEN IN VERTEDERING JEUGDJAREN (In memoriam mijn moeder) Zo arm was zij en zo tevreden, want zo eenvoudig was het leven, zo overvol van simpele vreugden voor haar kleine volkomenheden. Een middagwandeling in de straat, die in het zonlicht lag te baden, terwijl de blaren der kenaries hun schaduw wierpen op 't gelaat. Met andere kinderen samen baden in klaterende regenstromen, en bikkelen op marmervloeren en geur persen uit rozenbladen. En soms uit groene pisangblaren de warme, witte rijst te eten, en soms, voor 't rijgen van een ketting de tandjungbloemen te vergaren. En naar de passar mee te mogen, om fruit en groenten in te kopen, met in de hand een halve stuiver, zo kostbaar in haar kinderogen. En klimmen in de manggabomen, om vruchten, halfrijp af te plukken en blootvoets door een kali waden, wat huiverend door het sterke stromen. Een kleine badjing te bezitten, om hele dagen mee te spelen en in de tuin een struik te weten met rood en zwarte sagapitten. En uit de bruine aarden kruiken het frisse koude water drinken en voor het wassen van de haren geur van melatti's te gebruiken. En luisteren naar spookverhalen Des avonds voor zij moest gaan slapen door 't venster zag zij duizend sterren aan 'n lichte sprookjeshemel stralen... Zo arm was zij, zo tevreden met haar eenvoudig kinderleven - Zo groot waren haar kleine vreugden, voor haar toen nog volkomenheden... MINNIE HOOGLAND-DE WINTER Herinneringen uit de kinderjaren kunnen soms scherp ge ëtst in het geheugen blijven, soms weer geheel vervaagd zijn. Zoals de vakanties in Djember, die nog steeds hun glans van onbezorgde kinderblijheid hebben behouden. Wij woonden in Bogor. Van de voorbereidselen herinner ik mij niets meer. Wel de treinreis over Krawang en Poer- wakarta, door de lange tunnel van Sasak Saat. Als de trein bij Lampegan weer in het stralende zonlicht te.voorschijn kwam, stonden bij het stationnetje de verkopers met de zoete bruine goelali. Laat in de namiddag kwamen wij in Maos aan. Tegenover het station stond Hotel Royakkers. Na een fris bad gingen we in een schoon hansopje aan tafel, waar we altijd bij elke logeerpartij opnieuw kruimige aardappels kregen met zoete witte kool en frikadel. Dan naar bed. De volgende morgen in het donker opstaan, baden, aankleden en met een groot pak brood met kaas en gekookte eieren naar het station. Een vage herinnering van voorbij-flitsende telefoon palen, vergezichten van sawah's, bossen, rivieren, blauwe contouren van verre bergketens en altijd door het geden der van de treinwielen, de rook en de roetdeeltjes, die binnen woeien, als het raampje even werd opgeschoven voor wat frisse lucht. Waar wij de tweede nacht logeerden? Was het Djocja, Soerabaja, Sidoardjo? Ik weet het niet meer. De derde dag over Pasoeroean, Probolinggo, Klakah naar Djember, waar onze Oom en Tante ons opwachtten in het grote open huis, waarvan de deuren zomaar in de tuin uitkwamen. Vele vruchtbomen op het erf, in de achtertuin de stal voor het paard, de wagenkamer, het kippenhok en de duiventil, met steeds de geuren van dedek, djagoeng en padi, vermengd met die van de frisse djeroek-Bali-bloesems. Om de tuin de reeds geoogste padivelden. Langs de weg in de voortuin een nogal breed, helder, snelvloeiend stroompje, zo breed, dat de beide oprijlanen een bruggetje hadden. Wij speelden graag in dat kalietje, het rook er zo lekker en het was er zo schoon. 's Middags een toertje met de bendy, soms werd er gestopt bij Toko Bendien, waar wij kinderen alleen oog hadden voor de mooie poppen, in dozen uitgestald. Vaak ook speel den wij op een tikar in de sawah, zo vlak bij huis. En dan die heerlijke wandelingen naar Kali Bedadoeng of Kali Poeger. Wij mochten slechts aan de kant blijven staan, want de stroom van de Kali Bedadoeng was zeer sterk. Hier is ook de foto genomen; wij kleintjes gingen nog niet naar school, mijn oudste zuster was wel een poosje in Djember op school. Naast haar zitten twee buurjongens, dan onze Moeder met mijn kleine zuster, onze Tante en dan ik, met een hondje op schoot. Het hoofd van de school was de Heer Selliger. Hij heeft als eerste in het poëzie-album van mijn zuster een ge dichtje geschreven en dat albumversje is mij altijd bijge bleven: Een schone leest, Een edel bloed Een rijke geest Een vroom gemoed Alles is hij waard Die dit samen paart Maar wie het laatste alleen bezit Heeft ook genoeg aan dit. ROSALIE GROOSS 15

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 15