De Tijger van Masihi HET GELUK VAN HET JAGEN "De jacht behoort tot het zuiverste repertoire van het menselijk geluk" José Ortega Y Gasset. door J. G. A. la Bastide De tijger van Masihi is geen gelukkige geschiedenis, zoals mijn andere jacht herinneringen. Zij eindigt niet met een happy end, doch op een wijze, een waar jager en een edel stuk wild on waardig. Alles moet echter verteld worden In de jaren '54, '55 was ik afdelings assistent van Masihi, een buiten-afde ling van de onderneming H., 200 km ten Z.O. van Medan gelegen. Masihi was de mooiste en wildste afdeling van de onderneming H. Grillig liep haar aanplant in lange uitlopers en schiereilanden de dichte moerassen in. Sommige gedeelten waren na de oorlog nooit meer in onderhoud of productie genomen; de olie-palmen waren hier met woud-opslag vergroeid tot een ondoordringbare wildernis. Dit was het domein van de wilde varkens en de tijger. In het Noord-westen werd de afdeling begrensd door pri mair woud, afgewisseld met lalang- vlaktes, waar verscheidene herten leefden. In het Oosten vormde de Sungai Masihi de grens, woonplaats van Pythons en krokodillen. En overal rondom de moeras-wildernis, met haar paarse water-hyacinten en exotische vogelleven. Laat ik U meenemen op een wande ling door mijn domein Het is een heldere dag in Augustus 1954, om vijf uur in de namiddag. Wij zijn met een jeep ver in Oostelijke richting de aan plant ingereden tot de weg doodloopt. Hier stappen wij uit en kijken om ons heen. Wij bevinden ons op het uiterste puntje van blok 19, dat het einde vormt van de Zuidelijke arm van de twee hoofd-uitlopers, waaruit de af deling bestaat. Blok 19 is bijna 100 ha. groot (de gehele afdeling is 1200 ha.). De oliepalmen eindigen hier ab rupt op de oevers van het riviertje de Sungai Masihi. Langzaam lopen wij het smalle grenspad op naar het Noor den. Aan onze rechterhand het glas heldere water van het smalle riviertje, waarin wij duidelijk de prachtige Ke- gelvlek-rasbora's en Sumatraanse bar- beeltjes heen en weer zien schieten, aan onze linkerhand de oliepalmen. Spoedig buigt het pad terug naar het Westen en begint te stijgen. Wij pas seren de grens met Blok 18 en klim men hoger en hoger. Het landschap aan de rechter hand is veranderd; moeras en nog eens moeras, volko men dichtgegroeid met water-agave. Tenslotte komen wij op het hoogste puntje aan. Hijgend pauzeren wij hier Heel lang hoorden wij niets van Hans la Bastide. Maar hij is terug en kunnen wij weer genieten van zijn jachtbelevenissen op Oost-Su- matra. G. H. Bartman en genieten van het schitterende uit zicht naar het Noorden. Over de tus senliggende moeras-wildernis, waar boven heldergele vlinders dwarrelen, zien wij in de verte de Noordelijke hoofduitloper van de afdeling; de blok ken 14, 15 en 17. Vrolijk kraait van ergens beneden ons een boshaan (Gallus Bankiva) en strijdlustig ant woord een rivaal van de overkant, ergens in blok 17. TjekriiièèèkTje- kriiièèèk Als een losspringend juweel schiet daar een blauw-met-rode pijl laag over de scherpe punten van de water-agave, een bos-ijsvogel, en schallend klinkt zijn: Tènkèt I Tènkèt! Tènkètkètkèt. Het- pad begint hier weer te dalen en beneden aangekomen, vinden wij het even ondergelopen dammetje, dat dwars door het moeras heen naar het Noorden loopt en blok 18 met blok 17 verbindt. Wij moeten er doorheen! Wij krijgen natte voeten, maar het water is niet diep. De dam is ongeveer 150 meter lang, dus spoedig staan we weer op droge grond. De aanplant vertoont hier een heel ander beeld. Waar blok 18 er netjes uitzag (een z.g. ruwwied-areaal) waar lalang en eupatorium geregeld uit wordt gewied, bevinden we ons hier in de z.g. "lanen- wied", waar de wied zich beperkt tot het openhouden der bomen-lanen. Al les tussen de boompaden in is dicht gegroeid met bijna manshoge lalang. Ideaal oord voor zwart wild! Het we melt hier dan ook van de sporen. Over één van deze boompaden lo pend, steken wij blok 17 dwars over, en komen na een kwartiertje reeds aan de Noordelijke aanplant-grens. Ook hier is het terrein wat hoger dan de omgeving en wij zien, naar het Noorden kijkend, weer een ander landschap voor ons. De grens met de aanplant wordt hier namelijk gevormd door open water. Daarachter doemt, donker en dreigend het oerwoud op. Echt oerwoud is het eigenlijk niet. Vroeger, vóór de oorlog eveneens beplant met oliepalmen, werd het daarna door het stijgende waterniveau volkomen van de rest van de afdeling afgesneden. Als een onbereikbaar ei land bleef het jaren liggen en lang zaam herwon de wildernis er het ver loren terrein. Peinzend staren wij uit over het wa ter; een koel windje ritselt in de pal men. Links van ons, ver in het Wes ten, hangt de gouden zon laag boven de kruinen der bomen, lange schadu wen werpend over het glinsterende en lichtende wateroppervlak. Aarzelend begint hier en daar een enkele cicade zijn avond-lied. Achter ons zijn de beide boshanen nog steeds bezig met het uitwisselen van beledigingen. De zon zakt lager, de waterrimpels ver anderen van zilver in goud, en dan klinkt uit de richting van het donkere eiland een wonderlijke roep: Aoeh I Aoeh Aaahoeoeh I Het rolt en dreunt over het water in een vreemde cadenz van laag naar hoog en dan weer naar laag. Ahoeoeh! Aahoeaah! Rondom ons verstomt de natuur; wij kijken elkaar aan. De Koning van Masihi I Dan is hét weer stil, alleen de wind fluistert in de bladeren. Kom, het is tijd terug te keren. Spoe dig zal het donker zijn. Als wij bij de jeep aankomen is de duisternis inder daad reeds ingetreden; wegrijdende moeten wij de koplichten ontsteken. Het gelukte mij in september '54 door een een paar arbeiders een weg te laten banen naar het bovenbeschre ven eiland. Weliswaar via een omweg en toch nog gedeeltelijk door ondiep water, maar eindelijk kon ik toch het gebied betreden dat ik altijd uit de verte als een soort Dorado had be schouwd. En een Dorado was het! Oude voor oorlogse paden waren nog niet hele maal dichtgegroeid zodat ik dagen kon besteden aan lange wandelingen door deze betoverende wildernis. Het we melde er letterlijk van allerlei dieren; Schitterende gele en blauwe vlinders warrelden tussen de doornige rotan- ranken, groene bijen-eters zeilden met elegante bogen en cirkels af en aan. Boshanen kraaiden links en rechts om mij heen en zwart wild knorde en snoof in het onderhout. Soms wisselde een reusachtige va raan behoedzaam over het pad, de kop hoog geheven, de spitse tong nerveus tevoorschijn schietend. Hier en daar hing een reusachtige tros orchideën als een paarse of witte guirlande uit de top van een over woekerde oliepalm. Als een grappige bijzonderheid trof ik hier verscheidene oliepalmen aan, waarvan de stam volkomen omgroeid was door een Ficus. Zó volkomen, dat de parasitaire wortels van de Ficus met elkaar vergroeid waren tot 'n soort koker, dus een holle stam, waar bin nenin de stam van de stervende olie- palm zat opgesloten. Boven uit de Fi cus stak dan als een pluim, de kroon van de palm. Vooral op een afstand (lees verder volgende pagina) 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 17