was dat een wonderlijk gezicht.
Er leefden hier ook nog verscheidene
paartjes van de op Oost-Sumatra
reeds vrij zeldzaam geworden Sia-
mangs, of zwarte Gibbons. Ze waren,
geen mensen gewend, in het geheel
niet schuw en meestal kon ik ze op
enkele meters benaderen, terwijl ze
als roerloze spookjes aan één arm in
het gebladerte hingen, hun grappige
zwart-leren gezichtjes en vriendelijke
intelligente ogen naar mij toe gericht.
Vooral in de namiddag of in de vroe
ge ochtend schalde hun roep: Oah!
Oah! Oe-oeh-oeh-oeh! door het bos.
Verscheidene steile ravijnen sneden
diep in het eiland, beneden kon men
dan een beekje horen ruisen, echter
totaal onzichtbaar door de zware be
groeiing. Het paadje volgde deze ra
vijnen volgens de hoogtelijnen, slin
gerend en kris-kras door het terrein.
Ik was zó zuinig op mijn privé-para-
dijsje, dat ik er nooit gejaagd heb.
Jaloers bewaarde ik het geheim van
het opengekapte toegangs-pad; er
kwam dan ook nooit iemand. De beide
arbeiders, die voor mij de toegang
hadden gevonden, hadden daar niets
te zoeken en warens trouwens veel
te bang voor tijgers. Ik ben er dan
ook volkomen van overtuigd dat op
dit ogenblik het paadje weer is over
woekert en verdwenen.
Terwijl U dit leest, lezer, staat daar
op de open plek bij de met rotan
doorwoekerde flamboyant een ko
ningstijger. Met zijn uitdrukkingloze
gouden ogen kijkt hij naar boven, waar
op een lage tak de reusachtige leider
van een troep Lampong-apen hem met
klem verzekert, dat hij slechts een ge
streept misbaksel is, geboren uit ge
streepte misbaksels, die op hun beurt
voortgekomen zijn uit een lange reeks
andere gestreepte misbaksels. Dat
het hem, de koning der lampongs,
door zijn vele vrouwen en kinderen
op het ogenblik inconvenieert naar
beneden te komen om hem lid voor
lid uit elkaar te scheuren, maar dat hij
een volgende gelegenheid zeker niet
zo onbenut voorbij zal laten gaan!
In het topje van een nabije palm zit
een neushoorn-vogel, de kop schuin,
toe te kijken. Zijn zwarte kraal-oog
glinstert boosaardig en hij barst los
in een duivelse schaterlach: Ha-ha-ha-
ha-ka-ka-ka-hehehe-kakakaka I De
staart heen en weer zwiepend, ver
volgt de tijger zijn weg. He-he-he-he!
grinnikt de neushoornvogel achter
hem.
Minstens drie verschillende tijgers
hadden er hun min of meer permanent
woon-verblijf en het was vooral één
van hen, een middelmatig groot man
lijk exemplaar, die zijn strooptochten
het vaakst tot in Blok 17 en 18 uit
strekte, ja zelfs tot in de onmiddellijke
nabijheid van mijn arbeiders-pondok,
bijna vier kilometer meer naar het
Westen gelegen.
Zo kon het gebeuren dat ik, op een
ochtend de afdeling binnenrijdend,
ontvangen werd door een deputatie
opgewonden Javanen met de mede
deling dat er een man door een tijger
was aangevallen. Bij onderzoek bleek
de vork als volgt in de steel te zitten.
De voorafgaande avond was één der
kappers (oogst-arbeiders) op een ba-
lé-balé (slaap-bank) op de open voor-
gallerij van zijn huisje gaan slapen,
inplaats van binnen. Naast hem op de
vloer zat een haan onder een omge
keerde mand. Gedurende de nacht
had een toevallig voorbij wandelende
tijger de haan in de gaten gekregen,
was het voorgallerijtje opgesprongen
en had getracht met zijn vo'orpoot dit
smakelijke hapje onder de mand van
daan te peuteren. Met veel gekakel
en gefladder had de betrokken haan
hier tegen geprotesteerd, waardoor de
slapende man helaas wakker werd.
Denkende dat één van zijn collega's
bezig was hem zijn prijs-vechthaan te
ontstelen, was de man boven op de
donkere gestalte naast hem gespron
gen maar kwam hiermee vanzelfspre
kend van een bijzonder koude kermis
thuis. Gelukkig voor hem reageerde
de vermoedelijk ernstig geschrokken
tijger betrékkelijk zachtzinnig, en be
paalde zich tot slechts één klap met
zijn voorpoot toe te dienen. Niettemin
was dit voldoende 's mans scalp van
neus-wortei tot achterhoofd open te
leggen. In de vroege ochtend was hij
reeds onder geleide naar het zieken
huis gezonden. In betrekkelijk korte
tijd herstelde hij echter geheel.
In die dagen reed ik dikwijls 's nachts
met een jeep door mijn afdeling in de
hoop de tijger of andere bijzondere
dieren te zien te krijgen. Dat waren
fascinerende ritjes! leder ogenblik
pikten de koplampen een paar lichten
de ogen op; vol spanning wat het zou
zijn naderden we voorzichtig( mijn
vrouw en een collega gingen meestal
mee) en kregen op die manier de
eigenaar van de ogen op korte af
stand te zien. Meestal was het een
musang (civet-kat) of een prachtig ge
tekende bos-kat. Soms een napu
(dwerg-hertje of kantjil) of een kidang.
Vaak sprong een heel roedel zwart
wild op het laatste ogenblik voor de
jeep langs en eens moesten we bijna
een kwartier wachten tot het een e-
norme python behaagde van de weg
af te glijden. Dit was een knaap van
meer dan zes meter lang, zo dik als
een mans-middel, en ik heb later nooit
meer een grotere gezien.
De tijger kreeg ik echter later, toch
nog geheel onverwacht, te zien. Ik was
op een avond snel nog even naar mijn
afdelingskantoor gereden om een on
afgemaakt rapport op te halen, toen
hij plotseling tevoorschijn trad en voor
de auto de weg begon over te steken.
Ik had de tegenwoordigheid van geest
op tijd te remmen en kon hem, daar
hij aan de andere kant van de weg
nog een tijdje bleef staan, minuten
lang op mijn gemak observeren. Het
was een pracht-exemplaar; een brede
kraag sierde zijn mooie kop. Tenslotte
drukte ik op de claxon en hij ver
dween met een grote sprong in de
duisternis.
Het was onvermijdelijk, dat ik op den
duur op middelen ging zinnen deze
tijger te schieten. Dat was echter mak
kelijker gezegd dan gedaan. De af
deling lag veel te ver van huis om met
enige regelmaat bij een geit als lok
aas te gaan posteren. Ik loofde bij
mijn werkvolk een flinke som als pre
mie uit voor degene die een aange
slagen prooidier zou vinden, maar dit
had geen resultaat. Vooral ook omdat
hij het vee van de bevolking met rust
liet en kennelijk alleen van wild leefde.
Tenslotte bouwde ik een val. De loka
liteit was gauw gevonden; het uiterste
puntje van blok 17. Dit punt lag recht
in de regelmatige loop van de tijger:
Eiland - moeras - blok 17 - moeras
- blok 18 en terug, en het bouwmate
riaal kon makkelijk in de omgeving
gekapt worden. Ik zette vier arbeiders
aan het werk, die het oersterke geval
in een week tijds in elkaar zetten.
Op een zaterdag-ochtend in oktober
kwam de val gereed, diezelfde middag
werd de geit er in gezet en diezelfde
nacht liep de tijger er in!
Ik kon mijn oren niet geloven, toen
men mij zondag-ochtend kwam waar
schuwen, doch sprong onmiddellijk op
mijn motorfiets, leende een Lee En-
field bij de politie en reed spoorslag
naar Masihi. Mijn vrouw waarschuwde
intussen de buren, die op hun beurt
weer hun buren alarmeerden, zodat in
minimum van tijd zowat de hele Euro
pese bezetting van H. in jeeps en op
motorfietsen achter mij aan raasden.
Reeds op een halve kilometer van de
val was het woedende gebrul van de
gevangen tijger duidelijk hoorbaar. Ik
zette mijn motor tegen de kant en
ging te voet verder. Achter mij volg
den mijn vrouw, mijn collega's, hun
vrouwen, enz. Op een meter of twintig
van de val bleef de hele troep staan,
terwijl ik alleen op de val afliep. Oor
verdovend brulde de tijger! Nog een
eindje, en ik kon naar binnen zien.
Op dat ogenblik bleef ik als door de
bliksem getroffen staan, terwijl een
gevoel van onbeschrijflijke spijt mijn
keel toekneep. Het had bijna de ge-
(lees verder volgende pagina onderaan)
18