ebaranbed van U
12
via de wasserij van Kamit naar binnen
en om het achterhuis te bereiken
moest ik een duister L-vormige gang
door. Geen enkel raam was open en
elektrisch licht was er niet. In de klei
ne keuken was niemand te zien. Ook
het kleine achtererf was leeg. Alleen
de felle zon scheen op een jonge
manggaboom en op enkele grote kei
en in de bergwand die de begrenzing
vormde tussen het erf en de heuvels
van de Bergotta. Ik besloot terug te
gaan naar Kamit en zijn vechthanen
en zocht al tastend mijn weg terug in
die smalle gang. Het leek er nog don
kerder dan eerst, maar ik had immers
een poos in dat felle zonlicht gestaan.
Wie schetst er m'n opperste verba
zing toen ik al tastend langs de wand
in een slendang of gordijn graaide,
en het opzij schuivend onverwacht in
de deuropening stond van een helder-
op engelen met bazuinen waren inge
weven. Twee glanzende koperen ha
ken bevestigd aan twee fleurige bed-
debanden, hielden de klambu aan de
voorzijde open. Op elke beddestijltop
pronkte een glanzend gewreven ko
peren, beddeknop. Dat moest het werk
van Kakkèh zijn geweest. Die kon zo
prachtig koper poetsen. Het gesteven
sneeuwwitte, laken lag rimpelloos en
de kanten beddestrook hing tot vlak
boven de aangestampte lemen vloer.
Maar wat zich óp dat bed bevond,
was de eigenlijke oorzaak van m'n
opperste verbazing. Een komplete Le-
baranmaaltijd - ketupat en toebeho
ren - lag daarop uitgestald. De zacht-
gebloemde porceleinen schaaltjes wa
ren van gelijke grootte en kleur. De
inhoud was genoeg voor misschien
twee a drie personen. Een fruitschaal
met hoog voetstuk was gevuld met
een kam goudgele pisang radjah en
enkele zoetgeurende, geelgroene,
mangga kuèni kleurden er harmonisch
bij. De versnaperingen die bij een
Lebaranmaaltijd nooit ontbreken, la
gen op een bord te glimmen. Wadjik,
Krassihan en Djênang. De santen,
pandan- en gula Djawa geuren waren
onmiskenbaar authentiek.
Over al dit moois viel intens helder
daglicht op het brandschone laken
Een Javaans praalbed (krobongan), van talrijke kussens voorzien met kostbare stoffen
overtrokken. Voor de krobongan de lamp, de twee paidons (spuwvazen) en twee traditio
nele beelden (een man en een vrouw, als bruidegom en bruid gekleed).
(Foto uit: Cultuurgeschiedenis van Java in beeld).
verlicht kamertje met als blikvanger
een stralend bruidsbed. Aangenaam
verrast deed ik nóg een stap, alle
waarschuwingen van thuis ten spijt
om een slaapvertrek ongevraagd bin
nen te gaan. Zoiets moois had ik niet
verwacht te vinden in het huis van
Bu. Gloednieuwe klambutule vastge
zet aan een witte katoenen beddehe-
mel hing als een wolk rondom een
smal, ijzeren, eenpersoonsbed. Boven
aan het bed, aan voor- en zijkanten
was een kanten val aangenaaid waar
die het weer terugkaatste naar alle
hoeken van het kamertje waardoor
een onwezenlijk lichteffect werd ver
kregen. Vier glazen pannen, gevat in
een vierkant in het pannendak, zorg
den voor dit toverstuk. In dit diffuus
licht kregen de oude, verweerde, ge-
dèkwanden iets antieks. Alsof oud,
maar kostbaar, muurbehang dat stra
lende bruidsbed accentueerde. Geen
enkel raam stond open; toch was het
(lees verder volgende pagina onderaan)
Bij ons thuis was Bu, als kokkie, onmisbaar. Zij was het die dagelijks voor onze
vlees- en sajurpotten zorgde. Lekker koken was haar talent. Volgens Mam was
Bu vanaf haar vijfde jaar bij Oma (van Vaders kant) in huis en Oma wist weer
te vertellen dat de moeder van Bu op een kwaaie dag man en dochter zomaar
had verlaten om nooit meer terug te komen. Als je Oma preste waarom, dan
'kwam het verhaal van de dobbelduivel op het toneel.
Kakkèh, de vader van Bu, was in z'n
jonge jaren paardenvasthouder ge
weest bij de Kompenie. Een riskant
baantje! Kakkèh was klein; de paar
den groot en ongedurig. Daarnaast was
hij ook laarzenpoetser. Hierdoor kon
hij van een geregeld inkomen verze
kerd zijn, als de dobbelduivel er niet
was geweest, want die had Kakkèh
volkomen in z'n macht. Zijn dochter
kón het weten. De strijd tegen die
duivel was eindeloos ontmoedigend,
maar toen hij overwonnen was, was
Bu volwassen en Kakkèh oud. Als
manus van alles nam Mam hen toen
in dienst.
Kamit, haar man, was veel ouder dan
Bu en had een eigen wasserij kom
pleet met een put zodat hij geen eind
hoefde te sjokken op zoek naar een
kali. Hij zei nooit veel als hij kwam
om Pa schone kleren te bezorgen.
Maar als hij sprak, dan schrok je je
naar van z'n stem. Je dacht dan dat
er ergens een roestige deur met veel
moeite openging. Bu's uitleg was, dat
Kamit in z'n jeugd per ongeluk sterke
thee met koffiewater vermengd had
gedronken met dit fatale gevolg. Wij
kinderen hadden die stunt nooit dur
ven uithalen. Neen, kinderen had dat
echtpaar niet en ik denk dat het mis
schien daardoor kwam dat we mede
werden opgevoed door Babu-Nih - zo
als wij haar noemden - of gewoon Bu.
Zij was erg streng voor ons. Wij wa
ren toen een uitgelaten troep en als
blikken konden doden, waren wij er
wel ettelijke keren per dag geweest.
Aan de andere kant sneed zij riet
fluitjes voor ons, van dermèn, als de
rijstoogst voorbij was.
Met Lebaran was Bu op haar mooist.
In haar stemmige Javaanse dracht en
extra gladgekamde haren in een wrong
had ze iets waardigs over zich. Het
was dan onze beurt om Bu en haar
familie een "Selamat Hari Raya" te
wensen. Dat hoort zo, vond Pa die
erg gesteld was op etiquette.
Zo togen wij kinderen op die Leba-
randag naar Bu's huis en troffen Ka
mit aan, gehurkt voor de drempel. De
roestige deur in zijn stem knerste ver
schrikkelijk, maar dat kwam door de
hartelijke begroeting op deze Hari
Raya. Vol trots liet hij ons zijn nieuw
verworven bezit zien. Twee parmantig
ronddrentelende vechthanen. Ikzelf
had geen uitbundige belangstelling
voor vechthanen en vroeg permissie
om Bu te zien. Ik kon haar óf in huis
óf bij de buurvrouw vinden, wist Ka
mit te vertellen. Kakkèh zelf was in
geen velden of wegen te zien. Ik ging