^cuxcf Zij kwam op de wereld als kind van een niet onbemiddelde tani in het Djocjase, zo tegen het begin der zeventiger jaren van de vorige eeuw. Zij kreeg de naam Waginem. En zoals dat toen ging in die jaren en algemeen was onder de bevol king, ook nu nog, moest ze al heel jong op haar jongere zusje, een baby passen, die ze dan overal met zich meezeulde - hetzij zo opzij op haar heup, of in de slendang op haar rug. Ook wat ouder geworden moest ze eerst in het huishouden en spoedig ook haar moeder helpen met de ver koop op de passar van de producten van het veld en als de padi rijp was, met vele anderen helpen met de oogst, dan was ze partnerin in het gotong- rojongsysteem. Hoe ze later de man van haar hart heeft ontmoet, kon ze haar kleinkin deren zo smeuiig vertellen. Op de passar, want menige Jan van het KNIL pleegde daar gewoonlijk zijn pruim tabak te kopen en wat voor de inwendige mens ter aanvulling van het dagelijks menu van de tangsi. Op die passar, terwijl zij op haar dingklèk zat, achter de grote mand met salaks en mangistans geplukt op haar vaders erf, zij moest toen zo'n 16-17 jaar oud zijn geweest, zag ze opeens een lange schaduw over zich heen vallen. Ze voelde ook a.h.w. dat twee ogen niet op de vruchten in de bakoel, maar op haar gevestigd ble ven. Opkijkende zag ze recht in een paar blauwe ogen en onmiddellijk sloeg ze de hare neer. Ze keek in de mand, schikte de opgestapelde vruch ten, maar zag deze niet, alleen nog maar die blauwe ogen. De man, aan wie die ogen behoorden, een lange blonde sergeant, treuzelde wat, stapte door, kuierde terug, treuzelde weer, kocht toen wat salaks en liep toen door. Waginem oogde hem na; toen hij om keek keek ze gauw weer in haar ba- koel. De volgende dag, toen ze weer aanwezig was op haar plaatsje op de passar, keek ze steelsgewijs al naar hem uit en ja hoor, daar kwam hij al aangeslenterd. Ze werd wel onrustig en zou het liefst het op een hollen hebben gezet, maar dat durfde ze ook weer niet, want dat was niet pantes voor een welopge voede Javaanse en bovendien kon ze ook niet weg vanachter haar koop waar, want er zouden grijpgrage vin gers genoeg zijn, die zich èn bakoel, èn vruchten zouden hebben toege ëigend. Dus bleef zij, waar ze was, natuurlijk doodverlegen. De lange sergeant bleef weer voor haar mand staan, vroeg dit en dat, etc. Zo herhaalde dit tafereel zich een paar keren, tot het uiteinde lijk tot een wezenlijke ontmoeting kwam tussen het Javaanse verkoop stertje en de lange blanda. Ze bevie len elkaar, eigenlijk al van de eerste dag op die passar en op een dag ging de man op compagniesrapport, zoals toen bij het KNIL heette en vertelde zijn compiescommandant van zijn plan nen met Waginem. Zijn commandant ried het hem af, hij zou door met een Javaanse tot zich te nemen, zijn hele carrière te grabbel gooien, immers het leger gedoogde zoiets niet, "dus geen gedonder in de dienst en in de dapoer, van Buyten" werd hem ge zegd. Jan heette van zijn achternaam van Buyten en was van origine een Belg. Nou, hij begreep het wel, ook Wagi nem voelde het alles goed aan en zei hem van elkaar af te zien, want ze wil de niet hebben, dat Jan zijn toekomst voor haar in de waagschaal stelde. Maar hij bleek een koppige orang te zijn en een doorzetter. Hij had intus sen niet stilgezeten en buiten de ka zerne middels een paar vrienden van buiten, die de situatie best konden begrijpen, kwam hij te weten, dat er in het Sultanaat van Djocja wel wat te vinden was voor iemand, die zijn handen kon en wilde gebruiken, beter nog dan het leger hem toen had te bieden. Toen hij dan ook zijn kans schoon zag, nam hij ontslag uit de dienst en werd opzichter bij de Sultanaatswerken in Djocja. En zo is het gekomen, dat het Javaan se verkoopstertje en Jan bij elkaar gebleven zijn. Er verliepen jaren, tot hij een berichtje onder de ogen kreeg, dat in het mijn stadje Sawah Loento (Westkust van Sumatra) een goede betrekking open was. Hij solliciteerde en werd aange nomen. Waginem en haar blauwogige man verhuisden met hun enig kind, een dochter, naar Sumatra's westkust. Daar was de Europese gemeenschap toen maar klein in vergelijking met die te Djocja. In Sawah Loento beviel het hen drie tjes bijzonder goed en al gauw werden ze in een grote vriendenkring opge nomen, ook Waginem. Dat wilden èn haar man èn haar dochter. Deze laat ste deed mee aan toneeluitvoeringen, etc. Waginem bleef liever thuis, maar ging wel mee op bezoek bij kennissen en vrienden van man en dochter. Goe de vrienden waren o.a. de van den Eventuins, waarvan de man een virtu oos was op de citer, (zie de foto). Waginem's man was wel steng en zag degelijk toe met wie zijn dochter om ging, maar Waginem zei altijd: "Non, houd je vader in ere, al is hij streng, hij heeft het goede met je voor." De ze dochter bleek later hetzelfde door zettingsvermogen te hebben als haar vader. Tot op een dag de van den Eventuins een vriend mee op bezoek brachten, die ook in dienst was van de Ombilin- mijnen te Sawah Loento. Hij werd een graag-geziene gast en Waginem be greep het wel en zei: "Non, sie Kobus (zo heette de gast) meent het goed met ons en vooral met jou en ik vind hem ook aardig. Hij is een lieve man, want hij is zelfs voor je ma erg attent." Het zegt wel wat in die dagen, dat een blanda attent is voor zijn aan staande Javaanse schoonmoeder, ook naar buiten. Haar dochter, Marie geheten, die het ook wel van sie Kobus moest hebben, zei "Ja", toen deze haar ten huwelijk vroeg, zo deden ook haar ouders, toen bij hen om haar hand werd ge vraagd. En dus werd er getrouwd en werden beiden de liefste ouders van een heel stel kinderen. (lees verder pagina 18, 1e kolom) Van links naar rechts: mijn lieve ouders, de Heer en Mevrouw van den Eventuin met hun baby en daarnaast mijn Tjang met haar man. 14

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1976 | | pagina 14