Antiquariaat
iSentimentai journey
C. P. J. van der Peet
Begin september kwamen wij na 28
jaar weer in Indonesië.
Djakarta is een wereldstad geworden.
Aan enkele gebouwen alleen herken
de je oude buurten, 't Uitzicht vanuit
onze kamer, 3e verdieping Hotel Sahid
Jaya op Jln. Gen. Sudirman leek wel
New York. Maar met dat al miste ik
de statige deftigheid van het oude
Batavia.
Bandung was beter; ook druk maar
nog veel 't zelfde gebleven. Hier mis
te ik 't gezellige winkelen op de Bra-
ga. Oerdruk met veel lawaai, politie-
gefluit en armgezwaai om auto's te
doen parkeren of uit te rijden. Maar
de vlakte van Lèlès is nog even mooi.
Yogya is nog altijd de Kraton stad.
Maar ik miste 't donkere blauwe te-
noen bij vrouwen en mannen. Alles
loopt in moderne textiel en op Japse
sloffen. Alleen de Kraton-mensen lo
pen nog in hun mooie oude dracht
met blangkong en kris.
In Malioboro miste ik de asembomen
met blekoks. Omgekapt om plaats te
maken voor fietspaden links en rechts
voor de betjaks.
Al die tijd zag ik mooie groene rijst
velden in alle groeistadia. Rietvelden
idem dito. Maar ik miste iets en wist
niet wat, totdat we in Yogya de vo
gelmarkt bezochten. Daar zag ik 't!
Een kooi vol empriets en nonnetjes
en een djalak oerèn heel alleen. Dat
zag je vroeger toch nooit! Die em
priets horen op de rijstvelden em nu
wist ik, dat ik de goetoek huisjes op
hoge palen met lange touwen alle
kanten uit vol lapjes in 't sawahbeeld
gemist had en de djalak op de rug
van een ploegende karbouw.
De nestjes van de manjar in de bloei
ende rietvelden, 't Zat me hoog en de
tranen1 vloeiden rijkelijk.
Met de bus via Madioen, richting Su
rabaya. Door de Madioense djatibos-
senzonder apen. Ja toch, kleine
baby-aapjes in een net opgehangen
aan een stok aan de kant van de weg,
ten verkoop aangeboden, 't Was vre
selijk. De tranen vloeiden weer. Ge
lukkig wees de gids ons op jonge
aanplant van djati en mahoniebomen.
Misschien komen in diè bossen weer
apen. Haal ze desnoods uit Wendit
Daar bezorgen ze je hartkloppingen
en trillende benen door een onver
hoedse sprong op je schouder en 't
weggrissen van de pisang uit je hand.
Adoeh, die monjet!
Een bos zonder apen is geen bos. Ja.
toch wel I
In Trètès, waar wij elkaar "vonden"
40 jaar geleden, klommen Ot en ik via
een bergpad naar de Kakèh-Bodo.
Wat je toen deed, valt nu niet mee en
bijna aan de top gaf ik 't op, omdat
mijn hart te veel bonkte. Ik ging zitten
op een groot rotsblok, een begroeid
ravijn aan mijn voeten en met 't ge
ruis van water in de diepte, 't Gezicht
op een hoge oetanboom met hoog in
de top een groot wespennest. Een
tweede boom ernaast, liefderijk om
strengeld door een rotanliaan. Een
Sri-goenting vloog over. De weelde!
Ot was intussen verder geklommen
via een appeltuin, een APPELtuin, naar
zijn geliefde Kakèh Bodo. 's Avonds
voelde hij zijn kuiten.
Bali maakte alles goed. Daar logeer
den we in 't Alitts Bungalow Hotel.
De naam zegt 't al; allemaal bunga
lows met dikke rieten daken en daarin
holletjes, waarin vogeltjes huisden. In
Jansweg 39 (Hofje van Staats)
Haarlem. Telefoon 023-32 02 16
TE KOOP GEVRAAGD:
Boeken over Indonesië, zowel
oud als nieuw.
Op aanvraag zenden wij u gaar
ne onze catalogi toe.
't onze woonden een soort meesje,
nonnetjes en geel-zwarte honing-vo-
geltjes.
Een tjroetjoek-paar bracht ons elke
morgen hun groet: tjoek-tjroeh-tjoek.
De priendjak kondigde heel vaak nieu-
gasten aan.
Grote vlinders, blauw, geel en de
zwarte Pastoors-vlinder vlogen af en
aan. En oh, die schattige badjing, die
sprong van de klapper in de zwiepen
de treurwilg, tjoep naar de waroeh-
boom. Tegen schemer snerpte de
tonggèrèt met z'n schril geluid een
paar jongedames angst aanjagend, die
't geluid voor 't eerst hoorden.
Een nachtzwaluw maakte er een eind
aan. Wat de anderen extra hard deed
sjirpen om elkaar te waarschuwen
voor de vijand.
En de tokèh sloeg zeven maal, ook zo
iets griezeligs, voor wie 't nooit ge
hoord heeft. De meisjes zagen ook
voor 't eerst een vliegende draak, al
leen te onderscheiden aan z'n gele
keelfiapje tegen de grijze boom.
Gezegend land met zoveel beesten in
de vrije natuur.
E. OTTENHOFF-INTVELD
IINIIIIIII!l«llllllllllllllllllinillllllllllHllllllllillllllll!lll!llllllllllllllllllll!!lllllll!l!lllllllllllllllllllllllllll!l!l[ll!lll!llllllllllllllllllllllll!N
Ook daarmee had ik al ervaring opge
daan bij de Kempetai. Het enige, maar
dan ook zeer voelbare inconvenient
was, dat er in dat werklokaal geen
enkele sanitaire voorziening was. De
meesten onzer zaten al 24 uur in de
kleren, zonder een bad te hebben
kunnen nemen. Voor sommigen was
de nood hoog gestegen. De volgende
dag kwam er althans een ton. Op het
erfje rond het werklokaal was een put.
Toen dan ook om zes uur het werk
lokaal werd geopend en wij ons vrij
mochten bewegen in de daaromheen
gelegen ruimte ontstond een ware run
op de put en werd het gras gebruikt
als een welkome gelegenheid zich te
ontdoen van de producten van blaas
en darmen.
Wij waren, alweer omdat wij zonder
rechterlijk bevel waren ingesloten, in
het bezit gelaten, van de inhoud van
onze zakken. Dat bleek in de loop van
onze internering in dat werklokaal een
bijzonder plezierige omstandigheid,
want het voornamelijk Indo-Europese
deel van het gevangenispersoneel was
gaarne bereid van ons geld zo het
een en ander aan te schaffen op de
pasar. De bezetting van het werk
lokaal was een doorsnee van de maat
schappij: Vijf Nederlanders, een aan
tal Javanen en Soedanezen, onder wie
een) groep in TNI-uniform gestoken
jonge mensen, onder leiding van een
kolonel, nogal wat Zuid-Molukkers, en
een groep Chinezen. Öm zes uur des
avonds werden wij ingesloten tot de
volgende morgen zes uur, maar de ge
hele dag konden; wij ons zo goed en
zo kwaad als het ging amuseren in
de ruimte rond het gebouw. Ons aan
tal nam steeds toe: telkens werden
nieuwe arrestanten aan de groep van
het eerste uur toegevoegd. De ver
broedering die optrad tussen deze
zo verschillende arrestanten was een
verschijnsel op zichzelf.
Ik was de oudste van de groep - ik
was toen 57 - en werd met algemene
stemmen benoemd tot "kamp-overste",
met speciale privileges: zo werd ik
elke morgen! door een groep Indone
sische lotgenoten met grote zorg
gebaad bij de put I
Het feit, dat de meesten onzer over
enig geld beschikten opende ook de
gelegenheid wat afwisseling te bren
gen in het eentonige bestaan. Op mys
terieuze wijze verschenen er vliegers
met glastouw in het werklokaal. Spoe
dig werd de strijd opgenomen tegen
de vliegers die vanuit Giodok opste
genDuurde de strijd tot na zes
sen, dan lieten de bewakers de deur
van het werklokaal open tot de duis
ternis viel en de strijd was gestreden.
Zij hadden, in die vliegergevechten net
zoveel plezier als wij, en offerden een
deel van hun vrije tijd op om getuige
te zijn van deze edele strijd. Das
fidele Gefangnis
Maar aan deze idylle - nou ja, idylle -
zou vrij spoedig een eind komen en
na enige tijd bevonden wij ons dan
toch in de cellen van deze zeer oude
gevangenis. Onze bezittingen tot en
met de broekriem werden ons ontno
men. Maar daarover in een volgende
Tong Tong.
JHR.
15