De Goewa Setiang
door Dr. H. J. de Graaf
De grote kraman of rebel, dan wel nationale held, angéran Dipa-Negara heeft,
alvorens hij de vaan des opstands verhief, grote reizen over Java gemaakt.
Daarbij heeft hij, behalve "tempels" (moskeeën) meermalen grotten bezocht,
bv. de befaamde goewa Langsé aan Java's Zuidkust, waar hem de godin van de
Zuidzee, de Ratoe Lara kidoel zou zijn verschenen. Niet ver vandaar had deze
wonderbare zeegodin ook met zijn voorvader, de stichter der dynastie Sénapati
kennis gemaakt.
Doch de belangrijkste verschijningen
vonden in een andere grot plaats, nl.
de Goewa Setjang in het Selarongse,
aldus genoemd naar een verfhout-
leverende boom of heester (setjang).
Deze spelonk is echter niet louter
door de inwerking der natuur ontstaan,
zoals die van Han of Remouchamps
in België, maar hij is door de hand
van de mens bijgewerkt. Bangéran
Dipa-Negara zou hem lang vóór zijn
opstand door zijn ondergeschikten
meer hebben uitgehold en vergroot,
hetgeen een groot en omslachtig werk
moet zijn geweest. Dipa-Negara had
nl. in die buurt een apanage, waar
van de inwoners tot zijn dienst ston
den. Ook bezat hij een eigen woning
waarvan nu geen spoor meer over is.
In deze half-kunstmatige grot vertoef
de pangéran Dipa-Negara meermalen,
vooral in de Moslimse Vastenmaand.
Hij placht er dan te bidden en had er
visioenen, die voor zijn latere loop
baan van groot belang waren.
In zijn autobiografie, die als Babad
Dipa-Negara bekend staat en door de
firma Rusche werd uitgegeven, terwijl
het Koninklijk Instituut voor Taal-,
Land- en Volkenkunde te Leiden er
een Nederlandse vertaling van bezit,
vermeldt hij de grot meer dan eens.
Hij geeft er zelfs een beknopte be
schrijving van. Doch uitvoeriger wordt
de grot met zijn naaste omgeving be
schreven in P. J. F. Louw's reuzewerk
betreffende de Java-oorlog (deel I blz.
434-6). Bovendien heeft de schrijver
als bijlage op dit nuttige werk een
goede lithografie laten maken, ver
vaardigd naar een tekening van P.
Schreuder. Hieruit kunnen we duidelijk
opmaken, dat de grot feitelijk uit drie
holen bestaat, die geen verbinding
met elkaar hebben.
Het eerste, meest linkse hol, is een
ruimte van een 80 voet in het vier
kant bij een hoogte van 20 voet. Op
de wanden zijn Javaanse spreuken
ingebeiteld, terwijl de grond geëffend
is.
De toegang werd eertijds afgesloten
door een smaakvol gebeeldhouwde
deur, tussen twee pilaartjes. Daar
binnen bevonden zich enige stenen
rustbanken, die tevens als bergplaat
sen zouden gebruikt zijn (er onder?).
Het tweede, middelste hol was nauwe
lijks een grot te noemen, daar het
slechts een geringe diepte had. Toch
was deze ruimte zeer belangrijk, daar
zij als bidvertrek diende. Bij de in
gang bevond zich een groot recht
hoekig basin, voorzien van treden en
gevuld met kristalhelder water, afkom
stig uit de rots. Het water druppelde
nl. voortdurend van de bergwand om
laag. Men kan zich voorstellen, dat
dit zuivere brondwater diende voor de
rituële voetwassingen, vereist bij het
Moslimse "gebed". Ook placht men
het te drinken, alvorens ten strijde te
trekken, daar het onkwetsbaar zou
maken. Vermeld wordt, dat de "pries
ters" er dan ook behoorlijk wat geld
voor vroegen.
ten, wanneer ze bij angéran Dipa-
Negara hun bevelen kwamen vragen,
vertelde men naderhand.
Pangéran Dipa-Negara, die de grot
min of meer als zijn "kraton" be
schrijft zat er vaak bij te mediteren op
een grote platte steen, Ambar-Madja
genaamd.
Een bosje sloot toegang en vóórplein
voor nieuwsgierige blikken af. Die
bomen stonden aan de rand van een
tweehonderd meter diepe afgrond, zo
men er slechts langs een smal en
bochtig voetpad bij kon komen.
In Louw's dikke boek wordt drie maal
een bezoek van de grote Rebel aan
Goewa Setjang vermeld, ofschoon hij
er stellig vaker moet geweest zijn.
Bij twee die vermelde bezoeken wordt
over visioenen gesproken.
Het eerste bezoek viel kort na de be
noeming van de driejarige raden mas
Menol tot opvolger zijns vader, sultan
Amangkoe-Boewana IV. Pangéran Di
pa-Negara; die in stilte gehoopt had
zélf sultan te worden, werd toen tot
De Goewa Setiang
a. De toegang tot het eerste hol.
b. Het middelste hol, dat als bidvertrek diende.
c. In dit grootste vertrek konden wel dertig mensen bivakkeren.
Het derde, meest rechtse vertrek,
waarin wel een dertigtal mensen kon
den bivakkeren, was het grootste. Het
was vijf en een halve meter diep en
wel zeven meter breed, en terwijl het
bij de ingang slechts één meter 25
hoog was, bedroeg de hoogte bij de
achterwand wel drie meter 25 cm.
Daar het vaak als kookplaats werd
gebruikt, waren de wanden zwart be
rookt als in een echte dapoer. Het
werd daarom ook wel "goewa istri"
genoemd. De vloer was geplaveid met
platte, onregelmatige witte stenen,
terwijl ook nog de sporen ener vroe
gere afsluiting aanwijsbaar waren.
Voor deze drie holen strekte zich een
vlak terrein uit, dertig voet breed doch
wel vierhonderd lang. Hierop plach
ten de ondergeschikte hoofden te zit-
wakil, voogd benoemd, of, zoals hij
het zelf verbitterd omschreef, tot
emban, kinderoppasser. Zijn hart was
daardoor geheel verbrijzeld, het was,
of hij ineens gestorven was. Lang wei
gerde hij het besluit tot verheffing van
de jonge Menol te tekenen of te be
zegelen, ging er tenslotte noodge
dwongen toe over. Doch hij koesterde
intussen zelfmoordplannen.
Op de 27e van de Poewasa-maand van
1824 begaf hij zich als gewoonlijk naar
de grot Setjang. Na het gebed zat hij
op de grote steen Ambarmadja en had
zijn ogen bijkans gesloten, toen er
opeens iemand voor hem stond, aan
gedragen als door een windvlaag. Zijn
kleding was als die van een hadji.
Naar de reden van zijn komst onder-
(lees verder volgende pagina)
12