KIMM Indische spekkoek
vraagd, verklaarde de verschijning
door de Ratoe Adil te zijn gezonden,
die op de berg Rasamoeni woonde.
Daarheen voerde hem nu de vreemde
boodschapper. De Ratoe Adil op de
top van de berg, wedijverde in glans
met de zon. Hij droeg een groene tul
band, wit waren zijn buis, broek en
opperkleed, doch hij had een rode
sjaal. Kleedde pangéran Dipa-Negara
zich later aldus op zijn Arabisch? De
Ratoe Adil sprak Dipa-Negara aan
met de naam Ngabdoelkamid en gê-
lastte hem, met zijn leger ]ava te
overweldigen. Zijn lastbrief was
slechts de Koran, zodat het hier een
godsdienstporlog zou betreffen. Eerst
weigerde de prins, hij kon geen lijken
(bloed) zien, doch de Ratoe Adil was
onverbiddelijk. Dipa-Negara moest de
wil van de Allerhoogste volbrengen.
Omtrent het tweede verblijf in Goewa
Setjang ontbreken bijzonderheden,
doch tijdens het derde bezoek, na het
middaggebed, wederom op de 27e
van de Vastenmaand 1825, hoorde
pangéran Dipa-Negara uit de verte
een duidelijke stem: "Hoor Ngabdoel
kamid! De Heer des Heelals geeft U
van nu af de naam van Sultan Ngab
doelkamid Eroe-Tjakra Sajidin Panata-
mama van Java, Chalifat Rasoeloellah
Dienaar van de Geprezene, Messias,
Onze Heer, Regelaar van de Gods
dienst, Stedehouder van de Gezant
God's).
Op de steen gezeten had hij wederom
een visioen. Hij zag nu acht mannen
komen, dragende hoofddoeken met
neerhangende slippen. Allen schitter
den als de volle maan. Zij lazen hem
een lastbrief voor en wederom kreeg
hij de reeks wonderbare titels te ho
ren, welke wedijveren met die der
vorsten van Soerakarta en Djokjakar
ta. Toen ontwaakte hij, als uit een
droom.
Enige maanden later gaven de Neder
landers door een onvoorzichtige weg
aanleg dwars over het erf van pangé
ran Dipa-Negara deze de welkome
aanleiding om de bloedige Java-oorlog
te ontketenen, welke duizenden men
senlevens zou opeisen en de prins in
ballingschap weg van Java zou voe
ren. Zijn naam zou daardoor evenwel
onsterfelijk worden.
Na het uitbreken van de oorlog begaf
Pangéran Dipa-Negara zich naar zijn
woning in Selarong, daar zijn deftige
huizing te Tegal-Redja bij Djokjakarta
in vlammen was opgegaan. Hij zal
daar vrijwel steeds in de tweede helft
van het jaar 1825 verbleven zijn en
moet dan meermalen de Goewa Se-
tiang bezocht hebben. Nadat de Ne
derlandse autoriteiten enigszins van
de schrik bekomen waren en hun po
sitie in Djokjakarta (de Javaanse kra
ton, de Pakoe-Alaman en de benteng
Vredeburg) enigszins veilig hadden
gesteld, hebben zij in het najaar ver
schillende aanvallen op Selarong ge
daan, aangezien zij daar de aanwezig
heid van de grote rebel vermoedden.
Terecht meenden zij, dat indien zij er
in mochten slagen deze gevangen te
nemen, de opstand zijn ruggegraat
zou verloren hebben. Men was echter
slecht op de hoogte van de situatie,
werkte gebrekkig samen, terwijl de
Javaanse verzetslieden zich soepel
terugtrokken. Hun ongetwijfeld zware
verliezen werden gemakkelijk uit de
opstandige dessa's weer aangevuld,
en de grote Rebel bleef zelf onzicht
baar. Het is inderdaad opmerkelijk
hoe zelden deze zich binnen het be
reik der Hollandse geweren waagde.
Wel wisten de troepen van generaal
van Goen (een Gentenaar van af
komst) bij een omsingelingspoging
door zeer zwaar terrein de grot te be
reiken, waar Dipa-negara zich bij voor
keur ophield, doch men besefte van
Nederlandse zijde blijkbaar niet de
bovennatuurlijke betekenis van deze
heilige plek. (Louw I, 411).
Hoe het zij, voorlopig kwam het niet
tot een blijvende bezetting van Sela
rong en pangéran Dipa-Negara zal
weer naar zijn woning en grot terug
gekeerd zijn.
Na de regentijd van 1825-'26 was
pangéran Dipa-Negara niet meer zo
honkvast. Vooreerst breidde de op
stand zich zo geweldig uit, dat hij in
het najaar zelfs Soerakarta bedreigde.
Bij Gawok bereikte zijn macht haar
hoogtepunt. Hij werd er teruggesla
gen en zelfs gewond. Daarna werd hij
langzaam teruggedrongen en het door
generaal de Koek ingevoerde benteng-
stelsel belemmerde hem sterk in zijn
bewegingen, zodat Selarong en de
grot voor hem onbereikbaar werden.
Met name was dit het geval, toen de
befaamde Toontje Poland, over wie
wie men tijdens onze oorlog met Ja
pan in militaire kringen nog sprak,
commandant werd van de benteng
Bantoel ten zuiden van Djokjakarta.
Dipa-Negara kon de Goewa Setiang
dus niet meer bezoeken, doch des te
vaker verschenen er Nederlandse of
ficieren, hoewel niet bepaald om te
mediteren. Integendeel! W. A. van
Rees heeft er smakelijk over geschre
ven in zijn boek "Toontje Poland"
(dl. II, hoofdst. 24).
Voor de officieren was de naburige
grot een bron van genoegen. Kwam
er bezoek, dan ging men daar dejeu
neren of dineren. Soms werd er zelfs
feest gevierd. Koelies droegen er kis
ten met proviand en servies naar toe.
Een peloton cavalerie zorgde voor de
veiligheid, terwijl tamboers en hoorn
blazers meegenomen werden voor de
weinig welluidende muziek. "Matig
drinken behoorde tot de zeldzaamhe
den". Bij gelegenheid dat de kapitein
kwartiermeester Odenthal en een zes
tal heren uit Semarang overgekomen
waren, die zelf voor een vermoedelijk
rijke provisie hadden gezorgd, heerste
er zo'n goede stemming onder de
feestvierenden, dat men zich aan de
grootste baldadigheden overgaf. Ma
joor van Ganzen, die kort te voren
(11 juni 1828) die rang had verworven,
trouw bijgestaan door Toontje, ver
hielde al wat hij kon, beschadigde
zelfs de steen, die Dipa-Negara tot
Stort 15,op giro 158225 en
U ontvangt een spekkoek van
ca. 500 gram, in speciale ver
pakking, franco thuis.
Bestel tijdig voor de Feestdagen
"KIMM", Joh. Verhulststraat 98,
Amsterdam-Z. Tel. 020-72 84 61
zitbank had gediend, dus wel de ver
maarde Ambarmadja en - wat veel
erger was - bevuilde zelfs het heilige
water. Men vrage niet hoe!
De Javaanse bedienden, die van deze
heiligschennis getuige waren, hadden
het hoofd geschud en "tjelaka besar"
voorspeld. Misschien droegen zij er
zelf wel toe bij, om die voorspelling
te doen uitkomen, meent Van Rees.
Maar het kan ook wel een natuurlijk
gevolg zijn van de buitengewone uit
spatting. Zoveel is zeker, dat majoor
Van Ganzen en Toontje twee dagen
later ernstig ziek werden. Poland, die
een ijzersterk gestel had, had het ge
luk spoedig te herstellen, maar Van
Ganzen moest naar het hospitaal te
Djokja vervoerd worden en was bin
nen vier dagen een lijk (4 september
1828). Had men soms 's Konings ver
jaardag (18 augustus) zo uitbundig
gevierd.
Na de oorlog, toen de benteng te
Bantoel werd opgeheven, kwamen er
geen luidruchtige officieren meer in
de Goewa Setjang, doch ook de be
volking schijnt haar eerbied voor de
ze heilige plaats verloren te hebben.
Dipa-Negara had immers de oorlog
verloren en was verbannen naar het
verre Menado. "Had hij gewonnen,
dan zou dit anders geweest zijn", zei
eens een oude Javaan. De Javanen
gingen er niet meer opzettelijk heen,
omdat de plaats hen niet meer interes-
resseerde. Pas tegen het einde van
de eeuw, toen de Hr. Louw met zijn
enorme Java-oorlog (6 dikke delen)
bezig was, verzamelde deze gegevens
over de grot en plaatste zelfs een
afbeelding er van in zijn eerste deel.
Het zou mij niet verbazen, als men
thans de heilige grot van Setjang op
nieuw veel eer bewijst, omdat pangé
ran Dipa-Negara, de grote nationale
held, er geïnspireerd zou zijn tot zijn
grootse, maar rampspoedige loopbaan.
Deze Prins, die waarschijnlijk nu moei
te zou hebben om zijn idealen in die
van het huidige geslacht te herkennen,
wordt thans ten rechte of ten onrechte
gevierd als een voorloper der Indo
nesische onafhankelijkheid, zodat men
er zeer op gebrand is, om herinne
ringen aan deze grote, tragische fi
guur te bewaren of te verwerven.
Mochten er onder de lezers zijn, die
de Goewa Setjang kennen, of er iets
van kunnen vertellen, wat niet in bo
venstaande regelen is opgenomen,
dan zou het mij zeer aangenaam zijn,
daarover iets van hen te kunnen ver
nemen. Bij voorbaat mijn hartelijke
dank voor hunne medewerking.
13