Blijde en Droeve Dagen in Djember
Uw stuk, "Djember, zo'n gezellige stad" heb ik gelezen en gaarne wil ik ook
het een en ander vertellen over Djember. Ik heb wel geen schrijverstalent, maar
soedah, als maar geef geluid, zoals U zelf zegt.
Mijn man is vanaf februari 1927 werk
zaam geweest als secretaris boekhou
der en tevens vervanger van de ad
ministrateur, vanaf 1930 als 2de man
onder J. W. Erkelens op de onderne
ming Kotta Blater en kwamen we
vaak in Djember.
Bovendien had ik een melkerij op de
onderneming en hadden we dus ook
contact met de veearts in Djember.
De laatste veearts, die we daar ge
kend hebben, was dokter Bonga.
Mijn man was eeni van de eerste em
ployés van Kotta Blater en omdat er
nog geen autowegen waren, hebben
we onze kinderen in Malang bij de
Zusters en Fraters in de kost gedaan.
Dat is, tot ze afgestudeerd waren, zo
gebleven.
Eerst nadat Djember met de auto van
uit Kotta Blater bereikbaar was, gin-
genl we vaak in Djember naar de
bioscoop. Mijn man moest wel gere
geld geld halen in Djember, en zo
kregen we daar een paar hele goede
vrienden zoals de heer Keyer en de
fam. Stock en! anderen. Mijn man
kwam vaak thuis van heer Keyer met
antieke muurbordeni, vazen, enz. Ik
heb er nu nog een paar.
Dan werd onze jongste zoon in 1929
ook nog geboren in de Djemberse
kliniek onder dr. Maas.
Daar we later ook in Malang een mel
kerij hadden, die door onze tweede
zoon werd beheerd, gingen we meer
naar Malang, als naar Djember.
Toen kwam die nare tijd van oorlogs
dreiging. De landmacht werd opge
richt en drie van onze jongens moes
ten de dienst in. Dat was een nare
tij dl
28 Febr., precies op mijn verjaardag,
toen we allemaal gezellig bij elkaar
zaten, was er een schijnaanval van
de Nippon in Bandealit. (Zuidkust)
De landmacht moest erop uit, maar
gelukkig bleek 't loos alarm te zijn
en is de landmacht weer veilig thuis
gekomen. Dat was in ieder geval een
dag om nooit te vergeten.
Veel van de inval hebben we ook niet
meegemaakt en' pas na twee maan
den kregen we de eerste Nippon op
de onderneming te zien.
19 Maart kreeg ik 2 Australische jon
gens en 1 Flollandse jongen te loge
ren. Ze waren met hun boot in Ban
dealit terecht gekomen eni werden
daar gevonden door een patrouille.
Drie volwassen mannen en 3 jonge
jongens. De Australische jongens
heetten Mike enl Jack, maar hoe de
Hollandse jongen heette, weet ik niet
meer. Een van die Australische jon
gens was de 20ste, samen met mijn
dochter jarig.
Toen hun kleren weer schoon waren,
heeft de baas hun naar Djember ge
bracht en heb ik ze ieder een klaver
tje van vier uit de tuin meegegeven.
Jammer, dat ik nooit meer iets van
hen heb gehoord.
Djember en omstreken werd de isti-
mewa-streek genoemd en wij moes
ten allemaal sakurei-bloemen als han
ger dragen. Zes maanden daarna
werd de landwacht geïnterneerd. Toen
"Bok Sastro", de vrouw van de
reeds overleden ass. boekhouder van
mijn man dat hoorde, was zij direkt
present. "Uw man weg, ik blijf bij U!"
hoor ik haar nog zeggen. En ze is ook
gebleven tot aan de bersiaptijd toe
en we toen geïnterneerd werden.
Een poosje later hoorden we op de
onderneming, dat de landmacht voor
eeni verhoor bij de kempetei van
Djember zat en kort daarop werd ook
bij mij huiszoeking gedaan en werd
ik door de kempei verhoord.
Mijn man moest 1 djoeta verstopt
hebben en van mij wisten ze, dat ik
belast was met de maandelijkse be
taling van steungelden voor de dames.
Het heeft niet veel gescheeld, of ook
ik zou zijn meegenomen en geïnter
neerd. Ik heb dus geluk gehad, maar
wel zijn de steungelden mij toen af
genomen.
Kort na deze huiszoeking moesten wij
vrouwen allemaal in Djember wonen
en moest ik voor de melkerij een be
heerder zoeken.
De blijken van trouw van mijn be
dienden waren toen hartverwarmend.
Baboe Djah met haar zoontje Bandjar
wilde me niet verlaten en liet haar man
gewoon in de steek. Ook de tuin- en
melkjongens en melkers kwamen ons
geregeld in Djember opzoeken en
brachten dan vruchten, enz. mee uit
de tuin.
Later kreeg de Nippon in de gaten,
dat de melkerij op naam van mijn man
stond enl werd mij de melkerij afge
nomen, maar de melkjongens bleven
komen. Zó trouw waren ze!
In Djember kregen we bij Paatje Stok
in Kebonsari onderdak. Mijn dochter
kreeg een kamer in het hoofdgebouw
en voor mij en mijn zoon had Paatje
Stok een geitenhok opgeknapt. Over
dag leek 't een paradijs, maar toen
we 's avonds naar bed gingen, kro
pen de muizen uit de bamboepalen en
werd 't een nachtmerrie. We trokken
de bedden middeni in de kamer en
hielden de lichten aan, wat niet mocht
in die tijd.
Ook voor Bok Sastro en baboe Djah
met haar zoontje was er plaats en zo
hebben we een poosje gewoond tot
ik een ander huis vond in Djember.
Dat was een goed huis, maar half in
de kampong en! ik dorst er niet in als
alleenstaande vrouw. Toen kreeg ik
hulp van de fam. Macgillavry. Die
bewoonden voor slgchts 70,een
groot huis aan de grote weg in Ke
bonsari, dat eigenlijk al gesloopt
moest worden. De Macgillavry's wil
den wel ruilen met dat huis van mij
in de kampong. Wij Indische mensen
waren in die tijd alles voor elkaar.
Zo woonden naast Paatje Stok in
"Huize Armada" vier Indische gezin
nen onder wie de fam. Funter met
moeder en kinderen, en andere moe
ders met kinderen. We hebben er
samen* wat van gemaakt en samen
hebben we verschillende moeilijkhe
den opgeknapt. Vooral aan Mevr. Fun
ter heb ik veel te danken. Als er wei
eens een Nippon op bezoek kwam bij
ons, was zij er altijd direkt bij en kon
ze op een geestige manier de onge
wenste gast het huis uit prateni. Dat
was later dan het gesprek van de
dag, ofschoon we wel in angst zaten
gedurende die ogenblikken.
Samen hebben we ook in de tuinen
djarak moeten oogsten met grote hoe
den op en de nodige roedjak. We
maakten er gewoon een pan van en
wat was diegene, die toezicht op ons
moest houden, niet angstig, als er
controle kwam I
Op een keer was er huiszoeking. On
ze boeken moesten1 nagekeken wor
den, of er geen verboden boeken bij
waren. Heer Scipio, die ermee be
last was, kreeg moeilijkheden met een
van ons en toen moesten we al onze
boeken inleveren. Ik had een heel stel
boeken van anderen in bewaring. Het
werd een hele tjikar vol. Alles werd
bij de kempetei gebracht, maar een
week later werd alles in de voorga
lerij van de loerah neergegooid en
mochten we onze eigen boeken uit
zoeken. Het was een hele hooiberg
boeken. Wij zijn er een hele dag vro
lijk mee bezig geweest. De meisjes
gingen boven op de hooiberg zitten
en smeten ze eeni voor een naar ons
toe met de nodige opmerkingen. Ook
daarvan werd dus een gekke dag ge
maakt en de loerah kon niets anders
doen dan zijn hoofd schudden. Ja, in
Djember hebben we van de bevol
king met hun hoofden ook erg veel
hulp gehad.
We kregenl daar ook geen berichten
door wat er gaande was. Dat wisten
we pas op onze doorreis naar Malang.
Waar ik ook nog vaak aan heb terug
gedacht, waren de lucht-alarms. De
kepala kampong kwam ons geregeld
wekken en hielp mij in 't donker
6