BIJ DE VOORPLAAT
WATOE DODOL
Dit is, neen, dit was Watoe Dodol, een uitgestrekte rotsformatie, ongeveer vijf
tien kilometer noordelijk van Banjoewangi.
"Waar de branding bruist, der golven vlokkig schuim de steile rotsen overspat,
woont de meermin, in 't onpeilb're diep der blauwe zee,
In 't duistere kille nat
Een schoolliedje dat wij vroeger zon
gen als wij 's avonds keken naar 't
fosforescerend uitéén spatten van de
golven tegen de rotsgevaarten. Het
kon niet anders, zo'n plekje moést
lyrisch stemmen en ons terug brengen
naar 't land (en de zee) van sprookjes
en legenden.
Kleine en grote rotsblokken lagen
schots en scheef over 't strand ver
spreid. Of ze uit de lucht waren ge
vallen. Niet uit de lucht.
In het grijs verleden raakte een mach
tige Balische vorst in grote oorlogs
moeilijkheden. Zijn onderdanen lieten
hem trouweloos in de steek en vlucht
ten over 't water naar de Java-wal.
Voordat hij door de vijand werd ge
dood, slingerde de vorst hen, in ge
rechtvaardigde toorn, de rotsblokken
achterna. Hij miste de lafaards en
deze Balinezen vermengden zich met
de Javanen die de streek bevolkten.
Zo werd de Oesinger geboren, de
"wong oesing", zoals hij zich zelf
noemt. Waarschijnlijk naar het enige
woord dat volkomen afwijkt van het
overige Javaans. Het woordje "oe
sing", dat "neen" betekent, of "niet".
De Goden namen de moedige, door
zijn volk verraden vorst op en ver
klaarden de plek waar de stenen neer
gekomen waren, heilig. Zij lieten over
al op de rotsen koele, heldere bron
nen ontspringen. Bij vloed verdwenen
al die kris en krasse stenen in zee.
Werd het eb, dan bleef in kleine en
grote kommen 't zoete water weer
staan en kon iedere voorbijganger er
zijn dorst komen lessen.
Waar eens Daendels' Grote Postweg
zou komen, verhief zich een massieve
zuil, twaalf tot veertien meter de lucht
in.
Dit werd een bekende offerplaats,
waar o.a. rijke Chinezen en Arabieren
op hoogtijdagen, de goden met zilve
ren en gouden munten, die ze in een
sleuf onder de steen naar omlaag
wierpen, nog meer rijkdommen pro
beerden af te kopen. Het eenvoudige
volk droeg er aan geesten en heilig
heden, selamatans op. Er werd gebe
den, gesmeekt, men kwam er gedane
geloften dankbaar na.
"Goesti Allah, mijn kleine Amat is zo
ziekMaar hem weer gezond en
ik zal u hier kembang-borèh komen
brengen witte en rode pap'Mboh
Mat liet kruimels menjan smeulen op
een krèwèng met gloeiende kooltjes
en geurige rookwolken namen haar
vurige gebeden mee naar onbereik
bare gebieden.
In de takken van de bidara-laoet, gaf
ineens een geluksvogel blijk van zijn
aanwezigheid.
Terkoekoerkoerkoer... koer...
Was dat een boodschap van de Goe
de God? Dat zij niet vergeefs ge
beden had? Amats moeder voelde het
als balsem voor 't bange hart. Zij boog
deemoedig 't hoofd en maakte eer
biedig een sembah
Wij zullen haar vergezellen, als zij en
kele dagen later, met een geheel her
stelde kleine Mat in de slendang, de
beloofde gaven weg gaat brengen naar
de goden.
Op een kleine tampah, twee bakjes,
uit pisangblad gevouwen. Het ene ge
vuld met boeboer mérah, het andere
met boeboer poetih. Rode en witte
pap. Uit een horentje gluren roze-
blaadies, melatti's, kenangga's en pan-
danrafels, een likje borèh er over; de
neurige qele zalf.
Bij de Watoe, de hoge rots, laat zij
zich zakken op haar knieën, zij zet
haar offer neer. Dan haalt zij uit haar
De herinnering is het enige paradijs
waaruit wij niet verdreven kunnen wor
den - Jean Paul
oedet een klein, beduimeld zakje te
voorschijn. Met voorzichtige vingers
peurt zij er een muntje uit, dat zij
even besluiteloos rond en rond draait
tussen haar vingers. Want eigenlijk,
eigenlijk kan zij het zo moeilijk mis
sen, die ene, kleine ketip. Met pah
Mat en de kleine Mat zal zij er immers
een hele dag van kunnen eten. Lang
zaam laat ze het dan ook terugvallen
in 't zakje, ze neemt er een ander
voor in de plaats, één met een gaatje
in het midden. Die laat ze naar be
neden glijden door de sleuf onder de
steen. Goesti Allah moet haar be
grijpen
Allah was meer dan tevreden geweest.
Met de lekkere pap, de geurige bloem
pjes, de vleug menjan en een stuiver
op de koop toe. De wereld was toen
eerder gelukkig, ook de wereld van
helende goden
Zes en twintig jaar later.
"Een beeld uit 't verleden, duikt op in
't heden. Ik ben 't, Watu dodol; met
planten op mijn bol, zo dicht bij Kali
Sèlogiri; (onze onderneming) komt
dateng'lah kemari
Een vriendschappelijke, dichterlijke uit
nodiging van onze vroegere huisarts,
Dr. Oetomo. Zó hartelijk bedoeld dat
het ineens een beetje pijn doet.
Op een goede dag zal ik gaan
Mijn gedachten zijn al weg, duizenden
mijlen ver, over landen en wateren...
terug op Watoe dodol. Tussen al die
brokken steen, vanwaar ik uitkijk naar
't land van de trouweloze Balinezen.
Het ligt daar, uitgestrekt in zijn volle
lengte. Een pré-historisch monster,
een ontzaglijke krokodil met een hele
lange neus. Ik loop van de ene rots
naar de andere en neem een slokje
van het koude bronwater, nog altijd
zoet.
(Foto: Mevr. M. E. de Baat-v. Deventer)
Dan wandel ik langzaam naar de hoge zuil aan de kant van
de weg, de eigenlijke Watoe-dodol. En kijk vol verbazing
om me heen.
Hij is weg, hij is er niet meer. Of wel? Is hij het heus? Wat
ziet hij er vreemd uit, zo met dat beschaafd gemodelleerde
korte kapsel.
De bidara laoet is er ook niet meer. Er staat nu een randoe-
alas die zijn pruik ver boven de steen uit steekt. Sriwil
koetil wordt hij ook wel genoemd. Hij heeft zijn bladeren
laten vallen. Hij moet zijn uitbundige tooi van donkerrode
bloemen nog ten toon spreiden. Of, hij heeft pas gebloeid
en moet de witte pluisjes met het wratje in 't midden, de
koetil, nog loslaten voor de wind; om mee te nemen naar
alle kanten.
Aan de andere kant van de weg, tegen de steile wand,
wringt de rendettan zich door spleten en scheuren. Rode
en roze rozetjes spikkelen tussen het frisse groen.
(lees verder volgende pagina)
2