Het Feest van 'Mbah-Retjoh
12
Wij woonden met vader en moeder en een klein broertje, in de omgeving van
Blora op Midden-Java. Mijn drie oudere zusjes bezochten daar deschoolen
qinqen er iedere dag voor op en neer met de trein. Hoewel ik al zes was,
hielden mijn ouders mij thuis. Ik was veel te klein en te schriel voor zu kejange
dagen; de lessen moesten nog maar een jaartje wachten, besloten zij tot mijn
grote verdriet.
Dat ik zo mager was, kwam, "omdat
ik van binnen helemaal opgegeten
werd door allerlei ongedierte", zei
mama. En iedere drie maanden kreeg
ik er een kuur voor van mungsi-arab-
Dat waren kleine anijsachtige zaadjes
die, met nog enkele andere ingrediën
ten op een komfoortje in de spen, in
eert kleine kendil, een aarden kruikje
een paar uur moesten pruttelen. Als de
weeë lucht door de open deur naar
buiten kwam begon ik al plekjes te
bedenken waar ik me verstoppen zou.
Eens viste mama mij uit de grote was
mand, waar ik 't benauwd begon te
krijgen tussen de vuile lakens.
"Deruit, hier is je obat."
"O maatje, ik wil nietik wil heus
niet. Hoéf ik dan niet?" Ik huilde, ik
smeekte, ik vlijde, het gaf allemaal
niets. Mama was onverbiddelijk.
"Kom, niet kinderachtig zijn!" Tegen
een kind van even zes. Ze hield me
het kopje voor met de gehate inhoud.
Mijn handen trilden als ik 't van haar
aan nam. Langzaam bracht ik het naar
de mond; kokhalzend.
"Niet flauw zijnajohglok-
glok-glok
Lieve moedertje, als je toch s wist
hoé erg je kleine meisje die obat
wel vond
Ze wist het, ze wist het zo goed- Als
het kopje leeg was tot op de bodem,
stopte ze me gauw een stukje goela-
batoe in de mond.
Ze streek de natte haren uit mijn ge
zicht, wiste met een punt van haar
kanten kabaja de tranen van mijn
wangen en suste: "Sttt..stil maar...
stil... al klaar. Moet je dan niet groot
worden als de zusjes. Kom, ga nu
spelen met Soeratemie." Soeratemie
was het dochtertje van de djoeroetoe-
lis, mijn vriendinnetje. Ze kreeg ook
een suikerklontje.
De kuur duurde drie dagen en werd
op de vierde beëindigd met een dosis
castorolie. Wat al net zo erg was. En
of 't nou heus tjatjings waren die mijn
gezondheid ondermijnden? Pas met
mijn dertiende jaar begon ik normaal
"groter te groeien". Maar zolang heb
ik die mungsi-arab toch gelukkig niet
hoeven in te nemen.
Wij speelden in de tuin onder de wa-
roebomen, waar we de grote gele
bloemen opraapten om van de bloem
blaadjes lange bonte rupsen te vou
wen-
Ondgr de empèr'an kriebelden we
oendoer-oendoers uit hun putjes, met
een grassprietje. Als een extra tje voor
de kloek met kuikens. Of we speelden
moedertje. Liever dan de lijsepop
Chariot, die mama voor mij had ge
maakt, droeg ik net als Soeratemie
een grote gele komkommer in de
slendang. We neurieden het liedje
waarmee Nènèh het kleine broertje in
slaap suste. Nahbobo, di ninah...
bobo
's Zondags was het feest. Dan nam
papa ons mee naar het bos. Ons bos
van licht en schaduw. Met allemaal
hoge rechte stammen en grote harige
bladeren die zo lekker roken. Een
droge, muskusachtige geur, het hele
bos rook er naar. Als in het bos geen
koelies aan 't werk waren, hamerden
de spechten, kepodangs jodelden,
kedjelens kibbelden- Onder de bomen
slenterden grijze apen. Met hun rim
pelige handjes grabbelden ze tussen
de afgevallen bladeren naar rupsen,
torren, popjes en zaden. Als we te
dichtbij kwamen wipten ze knorrig de
bomen in, met grappige korte spron
getjes. Op de takken bogen zij zich
voorover naar de indringers, krijsten
en lieten vals de tanden zien.
"Lelijke monjets."
Een beetje gelijk hadden ze wél-, het
was toch ook hun domein.
In september, oktober, warme maan
den van het jaar, lieten de bomen hun
bladeren vallen. Aan lange zijden dra
den zakten ook harige zwarte rupsjes
naar omlaag. Ze bouwden zich een
kokertje om de lijfjes en kropen weg
in een donker hoekje. Zó, veilig op
geborgen wachtten zij de koelte van
de regentijd af.
Veilig?
In deze periode werd het juist druk in
't bos. Vrouwen en kinderen deden de
dorre takken knappen en kraken on
der hun voeten. Om de veilig opge
borgen" popjes te verzamelen in rie
ten mandjes. Oengkers waren, gebak
ken in klapperolie een ware tractatie
voor desa-mensen; een welkome af
wisseling op 't droge visje, het stukje
timpih bij de rijst.
Maar wij waren er ook niet vies van,
meen ik me te herinneren. We snoep
ten graag mee met kokkie en de ba-
boe's. Duizenden en duizenden wer
den er dagelijks opgeraapt door men
sen en door apen. Even zoveel bleven
er liggen in hun donker holletje. En
als de eerste twee, drie regenbuien
een groen waas hadden gelegd over
het dorre hout, achtten die de tijd
gekomen de nieuwe kleertjes aan te
trekken die zij zich tijdens 't wachten
hadden gesponnen. Ze kropen uit hun
huisjes en scharrelden een beetje on
wennig rond over de geurende aarde.
Tot de zon alle plooien en vouwen had
gestreken uit de wijde rokjes. Dan
vlogen ze op, in dichte wolken. Om
zich gezamenlijk in hun nieuwe ge
daante aan de wereld te presenteren.
In deze tijd werd in het bos ook het
feest gevierd van 'mbah-Retjoh. Zo
maar tussen alle djati-bomen, sloeg
een oude waringin zijn heilige armen
uit; in een grote kring om zich heen.
Hij gaf schaduw aan de plek waar
eens per jaar een grote selamatan
gehouden werd. Die was nodig voor
de goede verstandhouding tussen
werkgevers en werknemers bij het
bosbeheer.
Tegen de brede voet van de boom,
leunde tussen varens en opslag van
boros-koentjie, het beeld van een man.
Het gezicht omhoog geheven, de ogen
sereen gesloten. De handen lagen,
gevouwen in de schoot boven gekruis
te benen. 'Mbah-Retjoh; de bescherm
geest die in de hele omtrek werd ge-
eerd als de grote steun en toeverlaat.
Zijn onsterfelijke ziel woonde tussen
de zacht ritselende bladeren en waar
de door het hele bos. Niets ontsnapte
aan zijn aandacht. En zolang de door
hem ingestelde regels maar werden
nagekomen, was hij de vriend van
iedereen. Maar wee degene die hem
niet respecteerde. Ongeluk kwam over
hem en zijn gezin, ziekten en plagen
over kostbaar vee en gewas.
Om hem lankmoedig te stemmen, en
ook uit dankbaarheid voor betoonde
goedheid en verhoorde gebeden,
bracht men hem dagelijks kleine of
fers. Bordjes gekleurde pap, een kop
je koffie, rokerij in de vorm van grove
javaanse tabak in een kokertje van
pisangblad, een bundeltje klobot er
bij. Altijd hing ook de geur van bloe
men om hem heen. Van melati's, ro
zenblaadjes, kenangga's en daon-di-
lem. ledereen wist hem te vinden op
zijn gewijde plek. Waar een helder ka-
li'tje murmelend een eerbiedige boog
om heen maakte.
Voor de nonnie's van 't grote huis,
een verrukkelijk plekje overigens voor
allerlei spelletjes. Blindeman, verstop
pertje, tikkertje met de zonnevlekjes-
Wel oppassen dat je op een veilige
afstand bleef van het beeld. Want een
oneerbiedige aanraking, al was het