,,<z£)odenlijn'4 Boekbespreking 8 episode uit de iSiameeó - '^Burmeóe Ziel jdoor ^j-uleó eóquillier^ (Vervolg VIII) Vannacht vertrekken wc Dat wij ons op Siamees grondgebied bevonden en vannacht verder zouden trekken was de enige betrekkelijke zekerheid die wij konden stellen te gen de benauwende invloed van het onbekende en onzekere. Wat velen verontrustte was het verstoken zijn van elk bericht van thuis, van Java of omliggende eilanden waar het gezin moest worden achter gelaten; en dat alles lag nu zo oneindig ver weg. In Singapore scheen die afstand niet zo ontmoe digend groot. Als het moest kon je immers gemakkelijk met een prauw oversteken naar Sumatra, en stel dat de oorlog onverwachts eindigde en transportgelegen heid niet direct voorhanden was, dan kon je daar toch in elk geval telegrafisch of zelfs telefonisch contact hebben met thuis. Maar hier in dit verge ten en troosteloze dorpje in Thailand's binnenland leek de afstand hopeloos ver en niet te overbrug gen. Ons tijdelijk bivak op het stationsemplacement had ook niets opwekkends. Het was broeierig on der de doorgeroeste zinken overkapping van heet perron, en omdat het niet was toegestaan zich bui ten het afgebakende stationsterrein te begeven deed iedereen het hoognodige op of tussen de spoorrails. IN bepaalde kwartjesromans wordt zo vaak met druipend-oosterse poëzie verhaald van mysterieuze fluwweeldonkere tropennachten waarin sterren aan het firmament royaal flonkeren en de lucht in constante zwangerschap verkeerde van het door dringend-zoete parfum van exotische bloesems. Hier flonkerden slechts de scherpgeslepen bajo netten op de geweren-in-aanslag van de zwijgen de wachtposten, en de atmosfeer was als een vettige walm van open riool of beerput. Van slapen kwam niet veel deze avond en men sprak op fluistertoon indien het beslist nodig was dat men praatte. Algemeen besefte men dat nu iedereen graag alleen wilde zijn, alleen met zichzelf en zijn gedachten, alleen voor het onher roepelijk afscheid van alles wat je lief was in een wereld zo onbereikbaar ver. Op Sjaak en mij, als vrijgezellen, drukte de trieste stemming niet zo immens zwaar en fluisterend ver kondigde hij mij de oudbakken filosofie dat achter de wolken toch de zon schijnt, waarop ik niets beters wist op te merken dan dat ik er persoonlijk de voorkeur aan gaf in de wolken te zijn. - Ach verzuchtte hij quasi diepzinnig, kijk, ik beschouw dit voor mij als een begin van een solic- der leven, geen vrouwen, geen verleiding geen af faires, geen sccnes, geen spinnijdige echtgenoten en kappittilendc directieleden. Weet je, dat is mij ook wat waard, die gemoedsrust! - Jawel, je hebt makkelijk praten, antwoordde ik, maar voor onze vrind Peter is het toch maar ver domd beroerd, ook voor al die andere getrouwde knapen. - Nou ja, maar als straks de boel voorbij is en wij terugkomen, de haven van Tandjong Priok of Soerabaia binnenstomen, hebben zij de lol van het weerzien, en wij boedjangs, kunnen toekijken of misschien zelfs een pak op je donder krijgen, want op mij loeren nog altijd een dozijn of wat eerbare maar bliksems jaloerse mannen!'' besloot Sjaak zijn beschouwingen. ALS, ja als straks de boel voorbij is. Hoe lang nog? Waarom moesten wij nu in het holst van de nacht opbreken, en wat was het einddoel van de tocht? Vergeefs poogde ik mijn nieuwsgierigheid te bevredigen bij één van de schildwachten. De wacht bleek dit keer uitsluitend uit Koreanen en Formosancn te bestaan, dus eveneens in knecht schap levende volkeren van het tot dusver zege vierende Dai Nippon. Speculerend op deze bepaalde lotsverwantschap en het beste Japans bezigend uit mijn beperkte vocabulaire, benaderde ik een wachtpost. Een moment meende ik en vleugje welwillend heid over de dierlijk-domme gelaatsuitdrukking te zien spelen, maar dan verstrakte het gezicht en schor-vloekend blafte hij me af terwijl de speet- ogen schichtig kierden in de richting van het stationskantoor waar de Japanse sergeant-majoor en de wachtcommandant zetelden. Ach, ook bij deze mongool die onuitgesproken in tense angst en vrees voor de grote vriend, kam pioen en beschermer aller Aziaten. Inderdaad, ons kent ons! In naam gelijk en gelijk berechtigd als hun geboren-Japanse collega in het keizerlijk leger, maar in de praktijk kwam het neer op dwangarbeid, onder het speurend en spion- nerend oog van een meedogenloze geweldenaar die niet scheutig was met lijf- en doodstraf voor de geringste overtreding. En als schildwacht een westers-barbaarse krijggevangene te woord staan kan zelfs als een ernstig delict worden aange merkt. HET zal omstreeks een uur na middernacht zijn geweest toen het commando: aantreden weerklonk. Aangezien praktisch geen van ons de slaap had kunnen vatten, stonden wij spoedig in vier gele deren aangetreden waarna appèl werd gehouden Nicholas Monsarrat: Dc stam die het hoofd verloor. Bij de uitgeverij A. J. G. Strengholt-Amsterdam verscheen deze vertaling van ,,The tribe that lost its head" van de auteur van het bekende boek ,,The cruel sea". Het grote eiland Pharamaul, gelegen ten Westen van het Zwarte Werelddeel waar deze opmer kelijke roman speelt, is aan de verbeelding ont sproten. Zijn bevolking is een fictieve. ,,Geen der personages, die er in worden beschreven stelt enige levende dan wel geleefd hebbende figuur voor. Nergens ter wereld, verklaart Monsarrat vindt men een land als Pharamaul, nergens een gouve- ncur als Sir Elliot Vere-Toombs, noch ook een resident-commissaris als Andrew MacmillanIk zou daartegenover willen stellen, dat men over al in dc tropen aantreft de mensen, zowel inheem sen als blanken en in meer of mindere mate de toestanden, zowel voorheen als thans, die door Monsarrat op pakkende wijze worden beschreven. Dc dramatische gebeurtenissen op het eiland Pha ramaul doen denken aan wat zich nog niet zo lang geleden afspeelde in Kenya, waar de Mau Mau-gruwelcn dc beschaafde wereld met afgrij zen vervulden. Wel zeer actueel is deze roman, die op diepin- bij het schaarse licht van walmende oliefakkels. Dan, voorafgegaan door de Japanse sergeant majoor en geflankeerd door een dozijn gewapende wachten marcheerden wij het stationsgebouw uit en kwamen op een stoffige hobbelige landweg. De Japanse officiercommandant was in geen vel den of wegen te bekennen. Naderhand bleek dat hij als kwartiermaker per legertruck steeds eerder vertrok. Ondanks de opwarrelende stofwolken die onze voortsjokkende troep deed opstuiven was het toch eeen verademing weer in de buitenlucht te zijn. Afgaande op het Zuiderkruis aan de wolkeloze nachthemel trokken wij in bijna pal noordelijke richting. MET het ochtendgloren zagen wij dat onze weg niet meer was dan een slecht onderhouden karre- pad en aan weerszijden voor zover het oog reik te kreupelhout en bossen van zeer ranke bamboe soort. Peter, Sjaak en ik liepen in de voorste groep en hadden weinig hinder van het stuiven. Er woei een zachte ochtendwind en rechts van ons, boven het kantwerk van bamboegroen deed een zacht- rose pasteltint de nachtelijke hemel verbleken. Toen werd een moment halt gehouden omdat de Japanners volgens een bepaald ritueel de opko mende zon willen begroeten en hun eerbied betui gen. Ergens vanuit het omringende groen kraaide een boshaan schel en uitdagend en hoog in het bamboeloof koerden droefgeestig matineuze en amoureuze woudduiven. Er ging een aparte bekoring uit van deze omge ving, en Sjaak herinnerde mij: Zie je wel, achter de wolken schijnt toch de zon, en het is een kwarteeuw geleden dat ik zoiets moois als de opgaande zon heb gezien; niet zo gek van die apen om de zon te aanbidden! daarbij doelend op onze Japanse overweldigers. En nog voor het vallen van de avond zouden hij en wij allen dat hemellichaam vervloeken en haten. (wordt vervolgd) dringende wijze het koloniale probleem en het rassenvraagstuk aansnijdt. In dit levensechte boek worden prototypen ge geven van de bestuursambtenaar, de planter, van volkshoofden en inheemsen, goede zoweel als slechte maar wat vooral naar voren treedt is dat een definitie van kolonialisme als .vreemde overheer sing en uitbuitng" zonder meer, van een onver antwoordelijke oppervlakkigheid is. Op de Ban- doeng-confcrentie 1956 werd het z.g. koloni alisme'' in al zijn uitingen veroordeeld. Maar met de verkrijging van dc onafhankelijkheid in een kolonie verdwijnt meestal niet het kolonialisme. Ui' depublicaties van T. L. O. blijkt duidelijk, dat de inheemse bevolking van onafhankelijk ge worden landen van Amerika, Azië en Afrika gro tendeel s onder treurige omstandigheden leven, dat de onafhankelijkheid geen ware onafhankelijk heid blijkt te zijn en tot het volksgeluk weinig of niets bijdraagt. Tenslotte blijkt uit het boek ook de diepe wijs-r hcid van het woord van Z. H. de Paus, kort geleden geuit tot Amerikaanse journalisten in au diëntie: .Sommige kranten maken mensen en lan den ongelukkig Dit nieuwe (goed vertaalde) meesterwerk van Monserrat verdient ieders aandacht. G. L. T.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Onze Brug | 1957 | | pagina 8