POP SABOTEERT HET RECHT
Correspondentie
BRIEF
VAN
FIENTJE
Zoals ik al vertelde, was ons eerste huis een reus
achtig stenen geval, waar veertien dagen voor
onze bruiloft alleen nog maar een houten bed en
een keukentafel in prijkten, symbolen van Wim's
ongebonden boedjangleven. Toen ik dus als hand
schoenbruid vanuit Java telegrafeerde, dat we ge
trouwd waren en dat ik over een week of zo
naar Sumatra dacht te vertrekken, rende Wim in
paniek allerlei venduties af en verzamelde in aller
ijl een heterogeen assortiment meubels, waarmee
hij vol zorg de onmetelijke holle ruimten van het
huis opvulde. Hij had zelfs aan een boekenkast
gedacht, die hij met boeken en al ongezien op
kocht, omdat hij wist, dat ik dol was op lezen.
Toen ik arriveerde, vond ik dus een compleet ge
meubileerd huis. „Pico bello", zoals Wim vol trots
zei, ,,en dat allemaal op de lèlang voor slechts zes
en negentig glodak."
Niettemin lagen we drie maanden lang krom om
die venduschuld te betalen, want we begonnen
toen pas op een salarisje van 150 pop.
Ik speelde dus de zuinige huisvrouw en slaagde
er zelfs in te sparen, door van het blandjageld, dat
kokkie elke dag overhield, de centen en bengols
in een leeg sigarettenblikje te stoppen.
„Om te sparen voor ons eerste Verlof naar Java",
zei ik dan eigenwijs en telde als een gierigaard
elke week de spaarduiten na.
Al gauw voelde ik me helemaal thuis in de nieu
we omgeving, vooral, omdat ik er zoveel beesten
op na kon houden. Binnen een paar maanden be
zaten we twee katers, drie honden, een aapje en
een bende kippen.
Die kippen waren zowat allemaal geredde terdood-
veroordeelden. want als ik ontdekte, dat kokkie
een levende kip van de passer had meegebracht,
stoof ik als een furie op haar af en verbood haar
kort en goed om het arme dier te potongen.
We hadden dus een druk bevolkt erf en Wim
tolereerde dat goedgunstig, maar o wee, als een
vreemd dier het waagde om in onze tuin te ver
dwalen. Uit de omringende kampongs en sawahs
kwamen natuurlijk dikwijls karbouwen en geiten
onze poort binnenslenteren om dan vredig in de
tuin te gaan grazen. Dat kon Wim niet uitstaan
gewoon, vooral aan de geiten had hij een hekel,
die waren alleen maar goed voor satee vond hij
en hij ging dan ook dikwijls op ze posteren met
z'n kattepul. Tot mijn grote verontwaardiging al
weer, al moest ik zelf wel toegeven,i dat die kam-
bings het soms wel eens een beetje te bont maak
ten. Zo had je een geitenechtpaar, dat elke mid
dag, als we naar bed waren, doodgemoedereerd het
huis binnenwandelde en de tros pisangs op het
buffet tot de laatste schil toe verorberde. Ik hoorde
ze altijd, en terwijl Wim dan nietsvermoedend,
doorronkte, sloop ik de kamer uit en dreef de gei
ten met zachte hand weer naar buiten. Dat ging
een hele tijd goed, tot Wim ze natuurlijk op een
dag zelf bemerkte. Luid tierend stoof hij op de
dodelijk geschrokken dieren af en joeg ze in dolle
vaart door het hele huis. Het was een kabaal en
geschreeuw van je welste. Eén redde zich nog
door met ware doodsverachting uit het raam van
de achtergalerij te springen, maar de andere rende
in doodsnood tegen alles en nog wat op en zo
kwam het, dat een van onze duurbetaalde lèlang-
tropheeën sneuvelde, n.l. de porseleinen schemer
lamp. (Waar ik overigens nooit wat aan had,
omdat we geen electrisch licht hadden).
Nu werd het met recht een drama. De schuldige
geit werd gevangen gezet. Wim zocht op de ven
durekening de prijs van de schemerlamp op, wacht
te grimmig, tot de baas van de geit opgespoord
was en presenteerde hem toen een rekening van
drie gulden vijf en zeventig.
Waarop Geitebaas bijna een beroerte kreeg, want
in die tijd kon ik al een flinke geit kopen voor twee
pop en f 3,75 was gewoon een klein fortuin.
Ik smolt alweer in medelijden, maar Wim, die een
baas was in rekenen, bewees onweerlegbaar, dat
de schade f3,75 was en geen cent minder. En
bleef onwrikbaar op zijn stuk staan. Hij riep zelfs
de dorpsagent erbij en diende een aanklacht in.
Na veel heen en weer gepraat stemde Wim gena
dig toe een week uitstel te geven, maar als Geit»-
baas dan nog niet over de brug kwam, zou er een
perkara van gemaakt worden.
Op een middag, precies een week later, was ik
op de tennisbaan in de tuin druk aan het oefenen
met de koelies van de houtstapelplaats (ik ten
niste altijd met de koelies, doodeenvoudig omdat
ik niemand anders had) toen er bezoek kwam van
Geitebaas en de dorpsagent. Ik holde natuurlijk
direct naar ze toe, want ik was razend nieuwsgie
rig hoe ze de kwestie van de schadevergoeding
dachten op te lossen.
Arme Geitebaas! Hij wierp me een smekende blik
toe en zei gelaten:
„Mevrouw, ik héb 't geld niet."
„Nee", zei Oppas meewarig, „hij heeft het geld
niet. Misschien wil meneer 't hem wel kwijt
schelden
„Dat dacht je maar", zei ik, want ik kende Wim.
„Recht is recht", zou hij natuurlijk zeggen.
Daar stonden we mekaar zo'n beetje bongol aan
te kijken. Geitebaas ging berustend aan m'n voeten
zitten. Oppas schuifelde verlegen in 't zand en
trok z'n sjerp eens recht.
M'n hersens werkten op topsnelheid. Elk ogenblik
kon Wim wakker worden en naar buiten komen....
„Toenggoe sebentar", zei ik, rende 't huis in en
was binnen twee minuten terug met het beroemde
sigarettenspaarblik. In vliegende haast telde ik
f 3,75 uit in centen en bengols en vulde de handen
van de verbouwereerde Geitebaas.
„Hier," zei ik, „geef meneer het geld en wee je
gebeente, als jullie me ooit verraden."
Het was net op tijd. Geen vijf minuten later ver
scheen Wim op de voorgalerij en kreeg zijn scha
devergoeding uitbetaald.
Met stalen gezichten stonden wij, Geitebaas, Op
pas en ik te kijken. Wim telde alles ernstig en
secuur na, toen schoof hij mij de hele centenbewe
ging toe en zei royaal:
„Hier Pop, heb jij een extraatje".
Ik wierp een schichtige blik op mijn medeplich
tigen. Twee paar stralende ogen, vol hartelijke
verstandhouding en sprankelende humor keken me
aan. Twee armen gingen omhoog in het saluerend
gebaar van de Menangkabause groet.
„Tabé toean Tabé njonja!"
Ze hebben me nooit verraden, maar ik heb ook
nooit aan Wim durven bekennen, hoe ik zijn
rechtspraak gesaboteerd heb.
TREKPOP.
H. F. W. R. Manokwari. Wij zijn nog steeds be
zig gegevens te verzamelen over mevr. S., maar
of zij dezelfde is die U bedoelt, weten wij niet.
Mochten wij het te weten komen, dan zullen wij
U direct schrijven.
E. H„ Heemstede. Inderdaad is onze toon soms
te fel en we beloven beterschap. Maar ik hoop dat
U ons begrijpt als we al onze moeite zo vaak
bitter teleurgesteld zien door lauwheids indolentie,
beperktheid en gebrek aan enige trots. Voorts
moet U eraan wennen in dit blad meer en meer
dingen of meningen aan te treffen, die niet de Uwe
zijn of er zelfs radicaal tegenover staan. We moe
ten leren elkaar wat te gunnen, elkaar te verdragen
en kennis te nemen van eikaars dromen, overtui
gingen en inzichten. Alleen dan kan een blad staan
met veel lezers als wij onze kolommen zo wijd
mogelijk openzetten voor iedereen.
A. v. d. S„ Manokwari. U noemt als namen die
wij ook niet vergeten mogen en van wie wij mel
ding moeten maken nog de drie generaals Van
Heutz, Berenschot en Spoor, de schilders Adolfs,
Kasenda en Dezentjé. Verder mevr. Kraayenbrink
en Moeder van der Steen (de laatste is inmiddels
reeds genoemd) en verder zulke uiteenlopende figu
ren als Dick de Hoog, Mata Hari, Fokker en Tjoh
de Fretes. Inderdaad kunnen wij onze lijst bij
zonder lang maken, maar wat wij liever hebben
is dat ieder, die wat weet van wie ook, het ons
meteen schrijft. Dan beschikken wij tenminste
direct over feiten. Van wie weet U iets en schrijft
U ons nog?
(Ondervolgend gedicht werd gemaakt door Leo
Lezer, op muziek gezet door Joop de Leeuwe, en
0.a. door Tilly Perrin-Bouwmeester voorgedragen
op haar Indische tournee. Hoewel het lang vóór
de oorlog geschreven werd en toen actueel was
omdat de doorsnee Hollander niet wist hoe wij
in Indië leefden, zal menige gerepatrieerde wel ge
merkt hebben, dat deze actualiteit nog steeds on
verminderd voortduurt. Want nog steeds weet men
in Holland niet, hoe wij daar leefden. Daarom
ook is onze voorlichtende taak mits op groter
schaal uitgevoerd) zo nuttig. Leo Lezer is voor
menige lezer geen onbekende. Als journalist en
schrijver van vlotte vertellingen over het solda
tenleven, maar ook als warm verdediger van de
Indischman heeft hij een goede naam. We hopen
in ons blad nog vaak wat van Leo Lezer te publi
ceren.)
1. M'n beste Trui, ik heb gelezen
wat jij me van je aankomst schreef,
maar 'k kan je brief niet goed begrijpen,
't Is mij te vreemd, zo waar ik leef.
Al heb 'k behoorlijk school genoten,
al ben 'k toch heus geen domme vrouw,
'k had nooit gedacht dat d'Oost er uitzag
zoals ik nu verneem van jou.
2. Dat het te Bandoeng net zo fris is
als hier op 'n mooie dag in mei,
dat je daar slaapt met wollen dekens,
zeg meid, hoe kom je daar toch bij?
En heb je daar een waterleiding?
Net als bij ons in Enschede.
En electriciteit? En gaslicht?
Zeg meid, wat doe je daar toch mee?
3. Leef je dan niet, zoals ik meende,
in bamboe-huizen in het bos?
En lopen daar geen wilde tijgers
of olifanten zo maar los?
Ook schrijf je dat die bruine mensen
gekleed zijn, net als jij en ik.
Als mij een ander dat vertelde
'k Geloofde het geen ogenblik.
4. Met een expresstrein eerste klasse
ben je naar Bandoeng toe gegaan?
Maar was er dan geen wilde volksstam?
Viel men de trein niet één keer aan?
Nee, zoiets had 'k niet kunnen denken.
Als ik het nieuws van Indië las,
was ik altijd in de verbeelding,
dat 't daar veel in'tressanter was.
5. Wanneer ik las van de S.I.-ers
van 't Indo-Europees Verbond
en van die leuke Kaja-kaja's,
die 'k allemaal zo griez'lig vond,
dan dacht ik dat elk huis 'n vesting
en ied're plaats een paaldorp was,
dat leeuwen, panters, apen, slangen,
krioelden voor je deur in 't gras.
6. Ik was al jarenlang aan 't hopen
dat hier zo'n halve bosmens kwam,
die me zou schaken in 'n kano,
en me dan mee naar Indië nam.
Maar als daar alles zo gewoon is,
vind 'k er niets aan. Dan ga 'k niet mee.
Dan trouw ik liever met een wever
en blijf hier stil in Enschede.
7. Maar als je soms eens iets mocht merken
van 'n onbeschaafde bosjesman,
die koppen snelt en mensen opeet,
schrijf mij dan gauw, daar hou 'k zo van!
Ik wou zo graag, al was 't maar even,
zo'n echte woeste landstreek zien
bewoond door wilde Indianen.
Nou Trui, gegroet,
je trouwe Fien.