ADIEU OF AU REVOIR
VERGEET NIETl
2e JAARGANG. DECEMBER 1957 No- 10
Uitgave van de Stichting „Onze Brug''
Onder Redactie van A. de Grave-Terwogt
en Tjalie Robinson
Prijs per nummerf 0.25
Kwartaalabonnementf 1-50
Jaarabonnementf6
Gironummer 6685
Redactie-adres: Franklinstraat 106 Den Haag
Administratie W. E. Samson, v. Swietenstr 76-78
Den Haag
Telefoon Redactie 63.77,86
Halfmaandelijks blad van en voor Nederlanders
die onder de Tropenzon geleefd hebben.
Het is, zoals menig lezer wel vermoed zal hebben,
„een beetje mis' met „Onze Brug". Om de waar
heid te zeggen: het is mis met „Onze Brug" en
niet zon beetje ook. Financiële bronnen, die ons
door onze eerste moeilijke tijd heen moesten hel
pen, droogden plotseling en geheel onvoorzien op.
En het aantal abonné's is nog te gering om de
hoge kosten van druk, administratie en expeditie
te bestrijden, In feite gaat het met ons blad zó
slecht, dat het eigenlijk opgedoekt moest worden.
Maar elk leven, hoe klein en hoe minderwaardig
ook, worstelt met de dood, die zijn bestaan be
dreigt. Zelfs een worm verzet zich tot het uiterste
om aan de haak te ontkomen. Wat is ons blad,
zwakke stem van een verdoolde en verdeelde
volksgroep, anders dan een worm in de Neder
landse perswereld? Niemand zal het overlijden van
„Onze Brug" schokken en slechts weinigen zullen
het merken.
Het is trouwens niet het eerste Indische blaadje
dat sterft, noch het eerste Indische clubje. In feite
is het geboren worden en na een kortstondig leven
weer sterven van Indische groepjes in Nederland
bijna even symptomatisch als het sterven van
wormen in het visseizoen. En dit alles is koren
op de molen van hen, die geloven in algehele as
similatie of integratie.
Vreemd dat de redactie van „Onze Brug dat niet
zo ziet. Integendeel: wij menen dat dit juist het
bewijs is, dat de Indische geest niet sterven kan
en onophoudelijk weer zal streven naar een eigen
bestaan.
Dit streven hield onder andere de laatste maan
den in het zoeken naar een mogelijkheid om te
fuseren met andere groepen waarbij beide groepen
wat van hun speciale gerichtheid zouden moeten
laten varen om te trachten door een eenvoudiger
doelstelling een groter groep lezers te kunnen om
vatten.
Wij weten niet of dit alsnog lukken zal. Lukt het,
dan krijgen onze lezers in het nieuwe jaar toch
nog een krant. Misschien met een andere naam,
en dan natuurlijk met wat nieuwe ideeën erin op
genomen. Wij moeten dit durven nemen, want
onze familieband gaat boven alles.
Maar misschien lukt het ondanks al onze inschik
kelijkheid tóch niet en dan is dit het laatste num
mer van „Onze Brug
Bij de viering van het Kerstfeest en de naderende
intrede in het Nieuwe Jaar is dit wel een bijzon
der onaangename tijding. Tot onze lezers, die het
zo goed met ons menen, kunnen wij niets anders
zeggen dan: „Het spijt ons ontzaglijk vooij U. Wij
hebben werkelijk ons uiterste best gedaan om U
dit te besparen!" En wij kunnen U verzekeren dat
het verlies van ons blad ons leed doet als het
verlies van een kind, dat wij zwak hebben zien
opgroeien en dat het tóch niet gehaald heeft.
Dit kan en mag overigens geen artikel zijn in
mineur. Zelfs in dit kortstondige bestaan heeft
„Onze Brug" weer helpen bewijzen dat er een
geest in ons is, die wakker is en bereid om op
te staan. Die geest zal in het nieuwe jaar mis
schien toch wel weer een kans krijgen. Eens, na
vele keren vallen en weer opstaan, zal deze geest
opeens toch blijven staan en niet meer vallen.
Misschien omdat er betere leiders gevonden wor
den. Misschien omdat de omstandigheden dan
gunstiger zullen zijn. Wij hopen het van ganser
harte. Want het gaat niet om ons en ons streven,
noch om U persoonlijk, maar om de geest die in
ons beiden is. En in alle andere Indische Neder
landers onder de mistige Hollandse zon.
Om hen spreken wij de hoop uit dat ondanks alle
slechte omstandigheden, en voortekenen in 1958
tóch een tijdperk van sterker bewustzijn voor onze
groep mag aanbreken.
Voor hen, die ons verscheiden met onverschillig
heid of zelfs leedvermaak bekijken, moeten wij
nogmaals zeggen: ja, wij zijn inderdaad eenvoudige
mensen met eenvoudige herinneringen en een
voudige verlangens. Maar het gaat niet om de
herinnering aan die berookte dapoer in Betawie,
noch om het onbenullige boompje met djeroek
nipis in Teloengagoeng. Of om het handjevol rijst
dat wij blijven verkiezen boven een zak aardappe
len. Zo ook zijn het niet „De; aardappeleters" van
Van Gogh of de drinkeboers van Jan Steen, die
grootheid en respect vragen, maar de Geest van
een volk en een leven, die erachter zitten. Een
leven van tekorten, van onbegrepenheid en ver
stoting, maar nochtans van een rijkheid en een
trots, die niet sterven kunnen.
Lezers, óp die glaasjes bowl bij de jaarwisseeling
ec
„ALLE BESTE WENSEN MET HET
NIEUWE JAAR!"
van de misschien verslagen maar nooit vernietigde
REDACTIE VAN „ONZE BRUG".
De Jodenvervolgingen van het Hitler-regime heb
ben ook in Holland veel onheil aangericht. In Am
sterdam heeft het niet alleen geleid tot het weg
voeren van vrijwel de gehele Joodse burgerij,
maar ook tot verwoesting van de Jodenbuurt.
Eens vormde deze buurt met zijn typische bevol
king een typische karakteristiek van „Groot-
Mokum" en gezegd mag wel worden dat Am
sterdam na het verdwijnen van het Joodse ele
ment nooit meer het oude Amsterdam geworden is.
Nu gaat dezer dagen de bulldozer met het oprui-
mingswerk in die verwoeste Jodenbuurt beginnen.
En gaan zelfs de laatste tastbare herinneringen
aan iets levends en moois verloren. Maar geluk
kig is er iemand waakzaam geweest en redt in
elk geval de herinnering. Pasquino schrijft in „De
Telegraaf" hierover:
Meyer Sluyser, de historieschrijver van dat ziel
togende gedeelte van Amsterdam, heeft in een
boek Voordat ik het vergeet" dat bruisende le
ven in de Jodenbuurt beschreven en het verlucht
met vele foto's van straten en gebouwen die niet
meer bestaan.
Hij noteert dat verleden, zonder zich op pathe
tische wijze in een kleed van jammer en verdriet
te hullen. En dat is goed zo, want de na ons ko
mende generaties, die van al dit leed niets weten,
zullen er waarschijnlijk kennis van nemen op de
wijze zoals men kennis neemt van de Guldenspo
renslag. waar men óók niet om zit te huilen.
Maar het is goed dat de geschiedenis van die buurt
tussen Waag en Weesperplein geschreven is door
iemand die erin gegroeid is en in dit en andere
geschriften niet alleen de straten, de huizen en de
stenen wederom voor ons optrekt, maar ook her
innering doet worden, zolang er Amsterdammers
zijn en mensen die iets niet willen vergeten.
Kijk, hierin demonstreert de Nederlander (Jood,
Joodse Nederlander, Nederlandse Jood) een posi
tieve trek van karaktervastheid, verantwoordelijk
heidsbesef en historische zin, die getuigt van wer
kelijke beschaafdheid. Daar mag de Indischman wel
eens een voorbeeld aan nemen. Want ook wij vor
men in Nederland een groep, die met voldoening
terug mag zien op een vol leven van goed werk,
ook wij hebben hiermede een bijdrage geleverd voor
het Nederlandse volksbestaan. Hoe zeer wij ons
stempel op deze samenleving gedrukt hebben, we
ten wij niet. Want wij houden onze mond. Wij
schrijven niet, zingen niet en tekenen niet. En
toch zou b.v. Den Haag onherstelbaar getroffen
worden als karakteristieke stad, als zijn Indische
„kampong" eruit weggenomen zou worden.
Maar mocht ooit de Indische karakteristiek uit
Holland verdwijnen, door emigratie of „volmaakte
integratie", dan zal geen boek, niets, getuigen van
de tijd dat wij er geweest zijn. De historie zal ons
wegwissen met een natte spons.
Het zal, als wij naar de doorsnee onverschillige
Indischman luisteren, wel zo moeten zijn. Maar
het doet toch wel pijn!