WESTERLING Poirrié (Vervolg "Brieven over") Enige tijd geleden informeerde ik bij U naar het werkje van Raymond Wester ling "Mes aventures en Indonésie". U heeft mij toen laten weten, dat dit werk U onbekend was en ik had er ook grote moeite mee om er achter te komen, wie de uitgever was. Onlangs verscheen echter hier in de boekhandel een behoorlijk boek ge naamd WESTERLING, guérilla Story door Dominique Venner, uitgave Ha- chette te Parijs 1977. In 1952 heeft de zelfde Hachette ook het eerder ge noemde boekje uitgegeven. Ik heb het boek van Venner met enorm veel genoegen gelezen, beter gezegd ervan genoten en ik kan het dan ook iedere oud-Indischman van harte aan bevelen. Natuurlijk zitten er een paar tikfouten in de maleise woorden, maar niet zo dat het hinderlijk is in het geheel. Het enige moeilijke voor de Hollan ders is helaas de Franse taal. Het is mij onbekend, of er een Nederlandse vertaling bestaat. Maar voor degenen, die het Frans niet te lastig is, kan ik dit boek bijzonder aanbevelen. G. H. RAMBONNET OVER DE WESTMOESSON EN ANDERE ZAKEN De heer G. A. Schotel schrijft ons 1. Wat betekent moesson...? Was het niet Multatuli die zei: Niets is helemaal waar en zelfs dit niet? In elk geval, zowel U als Kramer hebben gelijk. Het hangt er maar van af waar U zich bevindt. Benoor den de .evenaar duurt de Z.W.- moesson inderdaad van april/mei tot oktober en de N.O.-moesson van november tot april. Bezuiden de evenaar, dus op Java en de Kleine Soenda-eilanden is dat net omge keerd. De passaat is een constante wind die het gehele jaar door in dezelfde richting van de keerkringen naar de evenaar toe waait. In het oostelijk deel van de archipel wordt de westmoesson er iets door verzwakt en de oostmoesson door versterkt. 2. Twintig jaar geleden. De heer C. H. Schaap heeft gelijk. Afgezien van de chaotische bersiap- periode vlak na de oorlog, is, zelfs gedurende de ergste anti-Blanda acties na de soevereiniteitsover dracht de onderlinge verhouding nooit echt slecht geweest. Twintig jaar geleden overkwam me het volgende: Onze havenbedrijven behoorden tot de allereerste die genationaliseerd werden en dientengevolge maakte ik eind 1957 mijn afscheidstournée door de Oosthoek. Op de terugweg van Banjoewangi naar Soerabaja fètr&Sj'é- <93 -r "Ex-djago lajangan of niet, U geeft zich daar niet voor op keerde ik aan bij mijn goede vriend Willem Mulder, administrateur van de onderneming „Soember Wa- doeng" (gelegen tussen Kalibaroe en Djember). We zaten op de voorgalerij van de Besaran wat te praten toen er een drietal vrachtwagens het erf op kwam rijden, alle met een B-num mer, dus kennelijk afkomstig uit Ja karta. Er zaten een groot aantal lie den in van het z.g. pelopor-type, die er op het eerste gezicht niet al te vriendelijk uitzagen. Ook de aanvoerder zag er uit om bang van te worden, maar hij sa lueerde correct, boog beleefd, deel de mede dat hij opdracht had alle gebouwen te laten beschilderen en vroeg daarvoor van de Tuan Besar permissie. Waarop de laconieke Willem alleen maar antwoordde met „Silahkan". Het werk was snel voltooid en de muren van de gebouwen stonden in een mum van tijd vol met angstaan jagende en zelfs bloeddorstige leu zen. En daarna kwam de aanvoerder zich keurig netjes afmelden: Sudah se- lesai Tuan, minta permissie pulang. Vergisten we ons? Neen we weten het heel zeker. Hij knipoogde bij het afscheid en glimlachte. Net of hij zeggen wou: „Trek je er niets van aan, 't is maar 'n grapje. In Holland begrijpt men zoiets niet. 3. Reizen in tempo doeloe. Ja, er is hier in elk geval één ver grijsde lezer met persoonlijke erva ringen. Het was 1910 en we woonden op de Tamblongweg in Bandoeng. Mijn va der was werkzaam bij de afdeling „Aanleg" van de S.S. (Staatsspoor- wegen) en dat bracht mee dat hij zowat elk halfjaar een andere stand plaats kreeg. En zo vertrok hij dan, zoals meestal vrij plotseling, naar Cheribon in ver band met de aanleg van de spoor lijn Tjikampek-Cheribon. De begrip pen „inspraak", „overleg", en „eisen" waren toen nog niet be kend. En mijn moeder moest maar zien wanneer en hoe ze hem achterna zou komen. Dat gebeurde tenslotte en zo ver trok ze op een goede dag, of liever midden in de nacht met drie kleine kinderen en wat barang uit Ban doeng. Ons gerij bestond uit een tweetal rijtuigjes van het Deleman- type, met een extra paard. In het voorste rijtuig de mensen, in het achterste de barang. Er werd naar ik meen om de 10 paal (1 paal 1507 meter) van paarden gewisseld op de overdekte wissel stations, die naar mijn prille herin nering precies zo waren als de te kening op blz. 6 van Tong-Tong no. 9. Tot Soemedang, waar wij in de loop van de voormiddag arriveerden ging alles vrij redelijk, maar daarna be gon de ellende. De weg door het bos van Tomo en over de Tjadas Pangeran werd gaandeweg slechter. Herhaaldelijk zakten onze vehikels tot aan de as sen in de modder weg. Waar ze vandaan kwamen weet ik niet, maar op de één of andere manier was er dan plotseling een span karbouwen en een aantal sterke kerels met lan ge hefbomen, om ons uit de prut te helpen. En zo sukkelden we voort, 't ene uur na 't andere. Voor ons kinderen was 't natuurlijk een groot avontuur. Maar voor mijn arme moeder zal 't denk ik een gru wel zijn geweest. Tegen de avond kwamen we einde lijk in Kadhipaten aan en daar kwam Pa ons met een geleende auto tegemoet. Dat werd mijn eerste autorit en in een ommezien van tijd waren we in Cheribon, waar we in hotel Horning onderdak vonden. Later heb ik vele malen per auto langs de nieuwe nu geasfalteerde Tjadas Pangeranweg gereden. Op sommige plekken waren heel in de diepten der talrijke ravijnen de res tanten van de hellingen der oude weg nog te zien. Het leek onvoor stelbaar dat we daar met onze pri mitieve vervoermiddelen ooit langs waren gekomen. 4. Een paar weken voor zijn dood zond Bob Mörzer Bruyns me een boekje getiteld „NI POLLOK, model dari desa Kelandis door Yati Maryati Wiharja, penerbit P.T. Gramedia, Ja karta". Het is geschreven in de mo derne spelling van de Bahasa Indo nesia, maar ik denk dat de meesten van ons er geen moeite mee zullen hebben. 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 9