HET WONDERLIJK BELEVEN
VAN EEN RIT IN DE DUIVELSWAGEN
Op het mooie boek "Krèta Sètan" van F. F. Habnit, zouden nog vele
vervolgen geschreven kunnen worden door alle (nog levende) bezitters
van die oude duivelswagens. Autorijden was een belevenis op zichzelf,
de genoeglijke momenten, die je door die manier van verplaatsen en
het bereikbaar maken van tot dan onbereikbare plaatsen, ten deel
vielen, daargelaten.
Ondervolgend verhaal van mevr. Langerhorst zal bij velen prettige her
inneringen losmaken. Dat is de bedoeling ook!
Het vehikel moet een Reo zijn, Reo en
Berliet zijn de namen van de auto's
die wij, zuinig "versleten". Mijn vader
was vele jaren de enige autobezitter
op suikerfabrieken in Oost-Java.
Deze Reo herinner ik mij heel goed.
Maar vóór mijn tijd, omstreeks 1900
had mijn Vader, die toen op Ombul
(Probolinggo) werkte, een auto nog
met houten wielen, die zo van de ver
te al te horen was, dat: "Daar komt
Mevr. P. aan". De "meisjes" zeiden:
"De foto is waarschijnlijk genomen op
de Sf. Padjarakan bij Kraksaan (O.J.)
De meeste tochten herinner ik mij van
daar uit, (had een bijzonder goed ge
heugen). De wagenkamer stond in de
grote tuin van het oude huis, met de
sluisjes tegen bandjirs-
Eenmaal had de djongos ze vergeten;
ai, ai, ai! Wat was dat een modder
boel!! Vóór een grote waringin, achter
ook zo'n grote, met een rang-rang
nest.
Ik herinner mij, dat "ze" op jacht wa
ren geweest; mijn vader deed er niet
aan mee, maar hij had de auto. Zij
kwamen terug met een geschoten ki-
dang, voor aan de poten vastgebon
den. De kebon werd gelast, het dooie
dier onmiddellijk te halen: "en pas op,
dat Non het niet ziet", maar de don
kere oogjes van Non hadden het ta
fereel allang opgenomen, en heeft dat
beeld nóóit meer vergeten.
De tochten! Er liep een tram van Sf.
Phaëton, waar de Zeeuwse Grootva
der met zijn Madoerese vrouw woon
de (zij rook altijd zo lekker naar be-
dak!) over Kraksaan naar Probolinggo,
voorbij Wonolangan, waar de Engelse
Grootvader met zijn vrouw van Javaan
se (Solo) afkomst werkzaam was. Je
ging de fabrieksweg rechtsaf naar de
met asem-bomen beplante hoofdweg
op, voorbij Kraksaan (elke dag per
dogcarl! naar school) en dan was het
een lange, mooie rit naar Phaeton; op
bezoek bij Opa en Oma. Vóór het
huis een grote kenanga, achter sawoh,
pisangs, enz.
Je kon ook naar zee. Phaëton had toen
een haventje en steiger. Er lagen Ma
doerese vissersboten en je kon er
zwemmen; ik op de rug van Oom Jan.
Op het strand krioelde het van kleine
kepitings, die voor je wegdoken en
meteen achter je weer uit het zand
kwamen. En als je 's avonds de terug
rit maakte, kon je genieten van de
duizenden vuurvliegjes over de vel
den.
Soms reed je naar Tjondong, verder
op.
De tochten naar Probolinggo waren
spannender. In de maaltijd ging je per
tram. Dan kwam je langs de kalkber
gen van Bentar met zijn diepe holen,
waarin, volgens mijn Mama, Madoere
se zeerovers zich schuil hielden. Zo,
denk je dan, ben je dus een toeroe-
nan-zeerover! De tram is daar zo naar
zee hellend, dat je angst had, in de
geweldige cactusplanten te belanden,
voor je in zee rolde, 's Avonds vooral
was het luguber vond ik, in zo'n open
auto. Ik was doodsbang, dat er zwij
nen, de weg overstekend, over onze
voeten zouden gaan, door de auto
heen. Langs een zijweg kwam je o.a.
op Sf. Gending, waar "Tata Wieng"
woonde, die mij met mijn 2de jaar een
granaat-ketting gaf, die ik, nu 72 jaar
later, nog regelmatig draag.
En toen op een keer de fabriek niet
draaide, draaide de djongos heupwie
gend, gebarend en zingend: "Pabrik
Gending, ija ho, tida giling, ijaho, èng-
koh, èngkoh korang preksa" - om
ook nooit te vergeten.
En dan: Wonolangan, voorbij de Eng.
grootvader, of was het Wonoaséh?
Langs de zee zo nu en dan, met die
dwaze rizophoren als op polieppoten;
soms zag je in de verte een grote boot
(van de Paket?) naar Probolinggo en
Ombul, waar oom Jack woonde met
zijn vrouw en zoons John en Will.
Daar ging je bij het zwembad apen
pesten, tot ze je naliepen.
Buiten de maaltijd gingen wij er wei
eens naar de bioscoop. De trouwe
Reo bracht er ons weer heen, maar
o wee, als de "boog"-lampen niet
brandden: geen voorstelling! En wij
waren zo dol op die films van Pathé-
Frères met de kraaiende "merk" haan.
Je ging dan ook wel naar de soos, ijs-
pasra eten of zo - en er werd gedanst
en gehuppeld.
Op een dag verhuisden wij van Padja
rakan naar Sf. Bagoe, voorbij Krak
saan rechtsaf.
Het begon te plensregenen; ik zat in
de "kattebak", maar het zeil reikte niet
ver genoeg. Toen mocht ik voorin bij
ouders en zusjes, droog en knus. En
het hobbelde niet zó als daarachter!
Wij waren nu veel dichter bij Phaëton,
maar op een dag moesten wij onver
richter zake terug; de brug was door
de bandjir weggeslagen.
Na enige tijd (vaak om de 5 jaar) ver
huisden wij weer, nu naar Sf. Redjo-
sarie (Madioen).
De auto was een grotere wagen, maar
welk van de twee genoemde merken?
Er waren achter "deurtjes" en wij zus
jes zaten achterin met barang en hon
den en poezen, waarvan er een mij
drijfnat plensde.
Het was een groot huis met grote
tuin (moerbei, ananas en meer) met
uitzicht op de Lawoe met zijn djati-
bossen.
(lees verder volgende pagina)
Deze foto moet omstreeks 1906 gemaakt zijn, ik was een jaar of drie. Naast mij een (heel
blond) vriendinnetje, men noemde ons Black and White.
20