POIRRIE «Ie bent nog erger DTO Je bent nog erger dan een Indisch- gast zegt m'n vrouw vaak tegen me, wanneer ze, doordat ik weer eens ver diept ben in "Moesson", geen contact meer met me heeft. Hoe "erg" een Indischgast is kan ze in de verste verte trouwens niet weten want daar heeft ze in haar leven te weinig nasi en sambal voor verwerkt. Ik lach dan maar wat, want ze bedoelt het niet slecht. Integendeel. Ze drukt er alleen mee uit: dat ze mijn liefde voor Indië onbegrijpelijk vindt en voor een totok een tikkeltje overdreven. "Man wat bezielt je toch", begint ze wel eens in een poging om me plat te praten. "Indië is verleden tijd. Daar is ook alles veranderd. Je vindt er niets meer terug van tempo hoeloe." "Tempo doeloe", verbeterde ik. "Luister nou eens schat. Laten de mensen en hun mentaliteiten veran derd zijn. Wat dan nog? Mensen en mentaliteiten zijn maar tijdelijk. De rest verandert niet. Geloof me. Een klapperboom wordt nooit een eik. Een sawah nooit een boerenkoolveld. En de zon geen centrale verwarming. Wil je nog meer horen?" Gelukkig zegt ze nooit ja, want de stille kracht in me, die me helpt met het bedenken van tegenargumenten, is ook niet één van de beste en wordt met de jaren steeds stiller, gelukkig laat hij me nog niet helemaal in de steek. Dat ontdekte ik laatst nog. M'n vrouw en ik waren op een Pasar Malam en wat zie ik daar liggen? Mangga's. "Het is je toch niet om mijn geld te doen"? "Kijk schat, dat zijn nu mangga's, zei ik verrukt. "Die zijn lekker joh!. Je eet je vingers er bij op. Als je die eenmaal geproefd hebt, die mangga's natuur lijk, wil je nooit iets anders meer. En... er zit een grote pit in". Bij het woord pit keek m'n vrouw nog bedenkelijker, want ze kent m'n tic om elke pit, die enigszins naar Indië ruikt in een bloempot te stoppen daaruit een rijke oogst voorspellend. Door m'n enthousiasme zaten we 's-a- vonds aan de mangga. Als kenner stopte ik een flink stuk in m'n mond. Het smakelijk onttrekken van de voe dingsstoffen uit de mangga werd direct onsmakelijk door een opkomende kok halzing. "Niet zo lekker he?", zei m'n vrouw triomfantelijk. "Ik zie het aan je gezicht". "Gewoon vies", gaf ik volmondig toe, want de stille kracht in me zorgde voor een geweldige hint, zodat ik niet als een lekke wadjan afging. "Wat wil je", zei ik stralend. "Deze mangga's komen uit Suriname. Heel andere grond. Deze halen het niet bij die wij in Indië hadden. Nu snap ik ook waar om niemand in Suriname wil blijven. Die mangga's daar zijn niet te eten!" Mijn liefde voor Indië overdreven? Kom nou, 't is toch zeker zo I J. BLOKKER I re leven van een mens. En dat die vre de van ons niet blijvend is, wat kan ik daaraan veranderen? Als jullie het beter kunnen, moet je niets nalaten om het te proberen. Jul lie bouwen aan de vrede van nu, maar laat ons onze vrede, die we toch ook niet cadeau hebben gekregen, die zelfs betaald is met mensenlevens." Zwijgend drukten ze elkaar de hand. Toen Jan Willem naar de deur liep, zei zijn vader op kalme toon "Kun je me van de week helpen? Ik wilde wat wa pens inleveren. Dat schijnt nu straffe loos te kunnen, dat zal ik dan maar doen hè?" Sprakeloos keek Jan Willem zijn va der aan. Hij deed een paar onzekere stappen in zijn richting en keek hem onderzoekend aan. Hun blikken kruis ten elkaar en voor het eerst sinds ja ren waren ze eikaars gelijken. "Je grootvader was een geweldige man en bovendien een goede vader de woorden kwamen hortend en stotend, als smekend om begrip. Een brede lach brak door op het ge zicht van Jan Willem en hij zei met vaste stem: "Hij is zeker een gewel dige grootvader geweest en natuurlijk za| hij best een goede vader geweest zijn, maar mijn vader, die is pas uit de kunstI" voor een ver nageslacht, zodat zij er ook nog eens over door kunnen pra ten?" "Genoeg eroverik wil nu weten waar mijn samoerai is en we| direct, zonder al dat geleuter eromheen! Als je het lef in je donder hebt om te zeg gen dat je dat zwaard hebt wegge bracht! Het is mijn zwaard en je hebt het recht niet Jan Willem hief bezwerend zijn han den op. "Wat een geluk dat ik dat zwaard heb weggebracht, Pa. Je zou me er haast mee overhoop gestoken hebben. Maar het is niet echt weg, je kunt er nog wel eens bij stilstaan als je daaraan behoefte voelt. Het ligt op de kist van mijn grootvader, die vredig ligt daarginds. Hij is degene die het zwaard mag meenemen, als aanden ken aan een tijd, die hij heeft weten te overleven op de goede manier en misschien is het ook een beetje een aandenken, een geschenk van ons tweeën. Ga je je nu schuldig maken aan grafschennis?" Hij had medelijden met zijn vader, die het zweet op het voorhoofd stond, zo langzamerhand. Zijn hele gezicht trilde van ingehouden woede toen hij lang zaam opstond en zich naar de deur sleepte. In de deuropening keek hij Jan Willem nog éénmaal aan, toen sloeg hij de deur met een daverende klap dicht Er gingen dagen voorbij zonder dat zijn vader één woord wisselde met Jan Willem. Hij keek alleen maar broe ierig langs hem heen, alsof hij bezig was iets te bedenken, waarmee hij hem schaakmat kon zetten. Op de avond van de vijfde dag zei hij na het eten tegen Jan Willem. "Ik heb gebeld naar Normandië en naar Gul pen. In beide gevallen hebben ze het geweer ondergebracht in een oorlogsmuseum, ze dachten dat het een streek was van Hippies of van andere vredesvogels, je weet wel van die kerels met een kaal hoofd en jurken aan Opgewekt zei Jan Willem: "Dan ga je zeker op reis om die dingen te halen? Ik hoop dat je ze terugkrijgt, zo zon der officiële bewijzen en zonder ver gunning op zak voor wapenbezit." Zijn vader keek hem lang aan en zei toen met vee| moeite: "Ik zal ze daar denk ik maar laten. Misschien heb je gelijk en sta ik té lang stil bij voorbije dingen. Maar één ding zou ik je willen vragen. Ik probeer ernstig om in jouw denkwereld te komen, wil jij nu van jouw kant ook proberen wat geduld te hebben met mij? Per slot heb ik din gen beleefd, die wel een grote invloed móeten hebben op het gehele verde- 21

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 21