De Beste Jaren Uit Mijn Leven (IX)
Telaga Bodas.
Het was 1 augustus 1920 en een zon
dag. Ik had om een reden, die mij
duister bleef, een paar vrije dagen van
kantoor gekregen en was direct op de
trein naar Bandoeng gestapt. Mijn
(toen nog a.s.) man had al een plan
klaar: we zouden naar het Telaga Bo
das gaan. Dus gingen we de volgende
morgen met de Soerabaja-expres tot
Tjibatoe en stapten over op de trein
naar Garoet. Toen we in die trein zaten
zagen we de zon opgaan over de ber
gen. Eerst was alles in een lichtgrijs
licht gekomen, er kwam tekening in de
bomen, daarna werden ze intens groen.
De lucht werd rozerood met paarse
strepen, waardoorheen gouden flitsen
schoten. Het was alsof het de eerste
dag van de Schepping was, alles werd
nieuw. Sprakeloos bezagen we het
wonder. Wat een dag! Wat een ge
schenk. En wat deden we anders met
iedere dag, die even ontzaglijk als de
ze was begonnen! Hoe vaak ging er
een dag voorbij waarvan wij dachten
dat hij ons niets bijzonders zou bren
gen en die wij voor goed zouden ver
geten? Maar deze dag zouden wij
nooit vergeten!
We stapten uit in Wanaradja en be
gonnen te lopen, de desa Papandak
door. Deze desa heeft huizen met een
bijzondere vorm, die doen denken aan
de daken in het Padangse. Al gauw
begon de weg flink te stijgen en daar
de zon dat ook deed kon de wandeling
niet meer verfrissend genoemd wor
den.
Er zijn wel bergpaardjes te krijgen,
maar die hebben we nooit gebruikt, om
dat de beenlengte van mijn man hier
aan niet evenredig was. Gelukkig be
gon al gauw het bos. Bij open plekken
zagen we de vlakte van Garoet steeds
lager beneden ons liggen. Na een
tijdje kwamen we langs een klein kerk
hofje.
We rustten uit onder de waringin. Het
was volkomen stil rondom de kleine
heuveltjes, waar plekken zonlicht op
de rode aarde schehen. Zon en aarde
en het verre uitzicht over bekende
bergen en sawahs - het was om hun
graven, zoals het gedurende hun leven
was geweest. Er was een blijde, diepe -
stilte op het kleine kerkhof.
Dan maar weer verder, de steeds
steile klim, dan in schaduw, dan weer
in felle zon, tot we aan een splitsing
kwamen. Rechts was een smal voet
pad, dat er uitzag of het zo dade
lijk zou doodlopen, voor ons uit ging
een goede weg. Zonder aarzelen ko
zen we het linkse pad ...helaas! Had
den we niet naar het uiterlijk gekeken,
dan zouden we in korte tijd het meer
tje bereikt hebben, en nuAl gauw
begon de weg steil te dalen. Dat meer
ligt zeker in een oude krater (telaga)
dachten we. Het pad was mooi gelijk,
er liep een riviertje langs, waar een
oude man aan het baden was. Op onze
vraag waar de weg heen ging zei hij:
Tjiawi. Helaas schoot onze aardrijks
kundige kennis te kort om te weten
dat dit een desa is in de vlakte van
Tasikmalaja. Ik begon moe te worden,
een moeheid die niet meer verholpen
werd door een korte rust. Mechanisch
liep ik achter de regelmatige gang
van de lange witte benen voor me.
Ten slotte kwamen we aan een desa:
Tjiawi. Ik kón niet meer, het was 4 uur
in de middag. Een oud vrouwtje bracht
me een tikar om op te zitten, een
jongen plukte een klapper voor ons.
Dat was een lafenis! Ik was te moe
om honger te hebben, maar ik was
verschroeid van dorst. Intussen had
mijn man een karretje besteld en had
den we maar te wachten. Er was een
stil bewegen rondom de bilik huisjes,
het eenvoudige leven van alle dag
temidden van het bos. Ze leefden met
elkaar, toch vrij van elkaar. Zouden
zo ook de mensen in Europa in vroe
ger tijden geleefd hebben? Nee ...daar
had het anders toegegaan, ruwer, wre
der ook.
Er hield een sado voor ons stil en we
stapten in, d.w.z. met veel gepas en
gedraai om beide benen binnen te
krijgen; één bleef meestal slepen. We
reden over de bosweg, schommelend
en stotend, maar we reden. Het begon
donker te worden maar we reden in
dezelfde vaart door. Het paard scheen
opeens van iets te schrikken en ging
"op hol", zover dat in die omstandig
heden mogelijk was.
We werden onzacht door elkaar ge
schud, maar al gauw had de koetsier
hem weer in bedwang en gingen we
nog een uur lang regelmatig verder, tot
we op de grote weg kwamen. Satoe
djam lagi" zei de koetsier opgewekt,
wat voor de ineengestrengelde benen
geen pretje was. Toen kwamen we aan
een station en toen we vroegen waar
we nu waren bleek het Tasikmalaja te
zijn!
In ieder geval was het raadsel nu op
gelost. We hadden de waterscheiding
overgetrokken tussen de vlakten van
Garoet en die van Tasik.
Het station van Tasik was natuurlijk
zoals de hele plaats stil en donker en
tenslotte vonden we een garage die
ons een auto verhuurde die ons naar
Bandoeng bracht. Maar die tocht in
de stille maanlichte nacht over de
Nagreg met al die mensen die met
zwaar beladen pikolans hun waren o-
ver Java's zwaarste helling zeulden,
met een kleine olielamp op hun man
den en elkaar een groet toeriepen, dat
vergeet ik mijn leven niet, die "stille
drukte", dat intense leven, tussen de
nu donkere steilten en de bossen, die
scherp aftekenden tegen de maanlichte
hemel.
ADDIE
(Foto's SATAKE)
De desa Papandak, op de weg naar Telaga Bodas. De bouwstijl
van de huizen doet denken aan die in het Padangse.
Telaga Bodas bij Garoet.
17