TOONTJE BEGELEIDT EEN KEIZERLIJKE BRUID
door Dr. H. J. de Graaf
Wie heeft nooit van Toontje Poland gehoord? In KNIL-kringen was hij tot aan het
bittere einde nog bekend, ofschoon slechts weinigen de aardige levensbeschrij
ving door W. A. van Rees zullen gelezen hebben. Ik raadpleegde de 2e uitgave
van 1873, die natuurlijk stukgelezen was. Het boek is bijzonder interessant, omdat
het teruggaat op een auto-biografie van Toontje Poland sendiri, waarmede hij
in zijn laatste levensjaar (1857) begon, en die hij tot 1837 doorzette. Jammer, dat
wij het origineel niet kennen I
Doch ook zonder Van Rees' boek kende men Toontje. In het gevangenenkamp
heb ik wel eens horen verzuchten: "Hadden we in 1941-42 maar een Toontje Po
land gehad, dan was het niet zo ver gekomen!" Het blijft natuurlijk zeer de vraag,
of onze befaamde soldaat zich bij de thans zo sterk veranderde vechtkunst had
weten aan te passen.
Toontje Poland, of beter: Theodorus
Poland, werd op 20 januari 1795, toen
de Fransen net in het land waren, te
Alkmaar geboren in een gezin van
kleine middenstanders. Hij verloor
vroeg zijn vader, een eerzaam kruide
nier, en met zijn stiefvader, de drank
zuchtige Plasman, kon hij slecht op
schieten. Gevolg: een hoofdstuk in zijn
levensgeschiedenis bestaande uit 12
ambachten, 13 ongelukken: kopersla
ger, goudsmid, schoenmaker, barbier,
straatslijper. Doch op 12-jarige leeftijd
vond hij zijn roeping: soldaat. Hij kwam
bij de militaire kweekschool in Den
Haag waar het hem tussen 2Q00 andere
jongens als K.K. (koninklijke kweke
ling), uitstekend beviel. In 1810 ging hij
met een deel der pupillen op de Frans
geworden vloot over en lag bij Vlissin-
gen aan boord van de "César". In
1815 nam hij dienst bij de voor Indië
bestemde troepen maar nam eerst nog
deel aan de slag bij Waterloo, zij het
als reserve. In 1816 gingen zij voor
goed naar de Oost, vanwaar hij nooit
zou terugkeren.
Hij nam aan alle grote oorlogen deel,
met name aan de Java-oorlog en klom
gestadig op van gemeen soldaat tot
luitenant. Ten slotte is hij zelfs kolonel
geworden, ofschoon zelfs zijn lagere
schoolopleiding zéér veel te wensen
overliet. Hij bezat echter een voortref
felijke mensenkennis, een opgewekt
humeur, en een ijzeren lichaamsgestel,
dat hem alle inspanningen en buiten
sporigheden te boven deed komen.
In 1834 kreeg hij een heel rustige tijd
toen hij benoemd werd tot adjudant bij
de zelfbesturende vorst van Madura, de
56-jarige sultan Tjakraningrat II (1812-
'47), die echter doordat hij sterk aan
podagra leed, een oudere indruk
maakte. Tussen beide mannen, de In
donesische vorst en zijn adjudant ont
stond een hechte vriendschap. De sul
tan noemde Toontje zijn zoon. Hij werd
's vorsten raadsman, wat deze bij tijden
zeer te stade kwam, b.v. bij het bezoek
van de Oranjeprins Hendrik, bijge
naamd de Zeevaarder in 1837. Het was
dus een eervolle, doch ook een aan
gename opdracht voor luitenant Poland.
In 1835 wachtte onze krijgsman een
zéér bijzondere taak, nl. het helpen
wegbrengen van een Madoerese prin
ses, dochter des Sultans, naar haar
bruidegom Soenan Pakoe-Boewana
VII, die van 1830 tot 1858 in de Soe-
nanstad troonde. Aan deze opdracht
was natuurlijk een en ander vooraf
gegaan.
De Soenan had in het beste Javaans
een keurige brief laten schrijven, die
ten residentiekantore in nette geelzij-
Toontje Poland, legendarische figuur uit de
Indische krijgsgeschiedenis.
den omslag werd gedaan. Uit mijn So-
lose tijd herinner ik mij, dat op het
postkantoor aldaar brieven aan de Soe
nan ook van zo'n goudgeel jasje wer
den voorzien, alvorens men zo'n kost
baar epistel in de Kraton dorst aan te
bieden. Daarna moest Toontje, die
voor deze gelegenheid in een extra
fraaie parade-uniform met hoge kraag
werd gestoken, dit gewichtige schrijven
op een gouden presenteerblad aan
de Sultan, die daarvoor op de vorste
lijke zetel had plaats genomen, over
brengen, eerst in een met zes paarden
bespannen rijtuigje, daarna over een
eindeloze, prachtige loper. Boven het
coupé'tje en boven Toontje's steek
werden twee pajongs gehouden, ter
wijl er voortdurend muziek werd ge
maakt.
Zorgvuldig werd de zijden omslag met
een pennemes opengesneden, waarna
de oude sultan zich in de lectuur van
het geschrift verdiepte. Dat duurde
héél lang. Vervolgens werd het epistel
door een secretaris luid voorgelezen.
Onderwijl loste een batterij 17 saluut
schoten. De inhoud betrof het huwe
lijksaanzoek: de Soenan wenste met
Seria, de dochter van de Sultan, in
het huwelijk te treden.
Natuurlijk ging de vorst op dit schit
terend aanbod in. Twee maanden later
kwam er een Commissie, bestaande
uit twee Nederlandse ambtenaren en
evenveel Solose prinsen met een
groot gevolg, waaronder vier serimpi's
of hofdanseressen, de bruid afhalen.
Voor de huwelijksuitzet kreeg de jonge
dame een 100.000 mee, voor de helft
in baar geld, voor de rest in diamanten
en brillanten. Voor zij haar geboorte
grond verliet, moest er eerst nog een
week duchtig worden feestgevierd.
Daarna vond het vertrek plaats, waar
na de Sultan, en natuurlijk ook zijn
adjudant de bruid tot aan Bodjonegoro
zouden begeleiden. De reis ging per
schip.
Bij Sembulangan ten westen van de
hoofdplaats Bangkalan aan het nauw
van Madoera lag een kleine vloot ge
reed van zes grote, fraai opgetuigde
jachten, met nog een vijftigtal kleinere
vaartuigen, die voor het gevolg be
stemd waren, meer dan 2000 koppen
sterk. Op het eerste jacht voer de
sultan en het wemelde er van vrouwe
lijke bedienden. Was dit de vrouwen-
wacht, zoals er ook in de Javaanse
Vorstenlanden voorkwamen? Een offi
cier met tien artilleristen was belast
met de bediening van het geschut: vier
drieponders. In het tweede schip
troonde de aanstaande keizerin bege
leid door twee ambtenaarsdames: me
vrouw Ondaatje en mevrouw Franque-
mont met haar dochter. Voorts werd
de Bruid bewaakt door een erewacht
van één officier met 25 pradjoerits. In
het derde jacht zaten behalve Poland
de assistent-residenten van Madoera
en Grissee (Gresik). In de overige drie
vaartuigen waren de Solose en Madoe
rese prinsen, het korps muzikanten
(één kapelmeester en 26 man) en nog
twee stelletjes gamelans, met de nodi
ge spelers natuurlijk. Ik herinner mij
eens in Bangkalan tijdens een feeste
lijke stierenwedren (karapan sapi) ook
eens zo'n combinatie van westerse en
oosterse muziek gezien, en ook ge
hoord te hebben. Het was verre van
welluidend, want beide orkesten speel
den te gelijk.
Onder kanongebulder werd de lange
reis aanvaard. Vele dagen was men
onderweg, want men zeilde niet op de
Solo-rivier, doch roeide of boomde,
's Avonds lag de vloot stil, de passa-
6