ARDJUNA WIWAHA
Er is een periode geweest in het leven van Ardjuna, één van de roemruchte vijf
Pandawa-broeders, waarin hij als vorst heerste over het Hemelse rijk der Goden.
In die tijd mocht hij zeven van de schoonste hemelnimfen zijn gemalinnen noe
men en met hen de Hemelse vreugden genieten. Onder deze hemelnimfen be
vindt zich ook Dewi Supraba, die hem later, als hij weer terugkeert naar het
Aardrijk, zal vergezellen.
Ardjuna is ascese
Nirwatakawatnja
Hoe nu kwam Ardjuna in zo'n uitzon
derlijke situatie? Om dat te weten die
nen wij terug te gaan naar de tijd dat
de vorst der daemonen, Nirwatakawat
nja, aan Batara Indra te kennen gaf
dat hij een vurige liefde had opgevat
voor de schoonste der hemelnimfen,
Dewi Supraba, en haar als gemalin
wenste te bezitten. Batara Indra wei
gerde aan het verzoek van de daemo-
nenvorst tegemoet te komen. Nirwata
kawatnja echter bleef sterk aandringen
op de inwilliging van zijn verzoek.
Om verschoond te blijven van de voort
durende bezoeken van de opdringerige
Nirwatakawatnja bood Batara Indra
hem tenslotte twee andere hemelnim
fen aan. De daemonenvorst, ziende dat
hij geen succes zou hebben, ontstak
in hevige woede en dreigde Dewi Su
praba te zullen ontvoeren en met zijn
daemonenleger de hemelingen te over
weldigen.
Batara Indra was zeer verontrust over
de houding van Nirwatakawatnja. Ook
al, omdat er sinds het vertrek van de
vorst voortdurend gevechten plaats
vonden tussen hemelingen en daemo
nen, wendde Indra zich tenslotte tot
Batara Ciwa om raad. Ciwa vertelde
toen aan Batara Indra dat slechts een
sterveling met grote geestelijke kracht
in staat zal zijn de Boze te verslaan.
De Hemelse Boodschapper Batara Na-
rada neemt de taak op zich om te
speuren naar zo'n begaafde sterveling.
Op één van zijn speurtochten, waarbij
hij zich bevond in de buurt van de berg
Indrakila, trok een lichtgloed zijn aan
dacht en toen hij op onderzoek uitging
ontdekte hij in een van de grotten in
de berg Ardjuna die daar in ascese
leefde. Onmiddellijk keert Narada naar
het hemelverblijf terug en deelt Indra
mede wat hij ontdekt heeft.
Ardjuna de Asceet
De Goden besluiten dan om te onder
zoeken of Ardjuna werkelijk aan de
eisen voor een waarachtig asceet vol
doet en om hem te beproeven zoekt
Batara Indra zeven van de lieftalligste
Hemelnimfen uit, waaronder zich ook
Dewi Supraba bevindt. De hemelnim
fen begeven zich naar de spelonk waar
Ardjuna in afzondering leeft en zij wen
den al hun verleidingskunsten aan om
hem te verleiden. Het lukt hun echter
niet om Ardjuna te doen wankelen en
diep teleurgesteld aanvaarden de he
melnimfen de terugtocht naar de hemel.
Doch de Goden zijn zeer verheugd,
maar om zekerheid te hebben van Ar-
djuna's standvastigheid en strijdbaar
heid stellen zij hem nog ettelijke keren
voor de zwaarste beproevingen, die hij
echter alle doorstaat tot tevredenheid
van Batara Ciwa.
Echter 'hebben ook de spionnen van
Nirwatakawatnja lucht gekregen van
al deze geheimzinnige gebeurtenissen
en door hen gewaarschuwd zendt de
daemonenvorst een van zijn daemonen,
Mamangmurka genaamd, uit om te ont
dekken wie deze uitverkoren sterve
ling dan wel is. Hij wordt op zijn
zoektocht vergezeld door zijn dienaren
Togog en Sarahita. Mamangmurka,
aangekomen bij de berg Indrakila wroet
in de grond om de vermeende schuil
plaats van de asceet te vinden. Zijn
dienaren waarschuwen hem dat zijn on
geoorloofde handelingen, namelijk het
ontheiligen van gewijde grond, voor
hem wel eens rampzalige gevolgen
kan hebben.
Mamangmurka stoort zich niet aan de
raadgevingen en de gevolgen blijven
dan ook niet lang uit. Hij verandert
plotseling in een everzwijn. Zijn ge
daanteverandering bemerkend hecht
hij geen waarde meer aan het leven
en met verdubbelde kracht ploegt hij
de aarde om, alles vernielend wat op
zijn weg komt.
Intussen heeft Semar, Ardjuna's trou
we metgezel, ontdekt dat zijn bescher
meling door een monster bedreigd
wordt en hij spoedt zich naar de Spe
lonk waar Ardjuna mediteert, en waar
schuwt hem voor het naderend gevaar.
De Pasopati
Ardjuna grijpt zijn pijl en boog en
spoedt zich naar buiten, op zoek naar
Mamangmurka. Als hij tenslotte op e-
nige afstand het monster ontdekt richt
hij zijn wapen. Maar op hetzelfde ogen
blik ziet hij in tegenovergestelde rich
ting een ander, als jager geklede man,
die op hetzelfde moment zijn boog
heft. Twee pijlen flitsen op de daemo-
nenspion toe en dodelijk getroffen
zinkt Mamangmurka ter aarde. Als Ar
djuna naderbij treedt ziet hij tot zijn
verbazing dat er slechts één pijl uit
het dode lichaam steekt. Dan nadert
ook de andere man, die de pijl opeist.
Tussen de beide schutters, Ardjuna en
de jager die Keratarupa blijkt te heten,
ontwikkelt zich een twistgesprek over
de jachbuit en tenslotte ontaardt de
ruzie in een handgemeen. Op het ogen
blik, dat Ardjuna meent zijn tegenstan
der te overwinnen, lost de gestalte
van de jager zich op in het niets om
plaats te maken voor de hemelse ver
schijning van Batara Ciwa.
Als het tot Ardjuna doordringt dat hij
boze woorden gesproken en de hand
geheven heeft tegen de Heer der Heir-
scharen; de Vorst der Hemelingen
zelf, knielt hij hevig geschrokken en in
angstige afwachting neer.
Maar Ardjuna heeft niets te vrezen.
Batara Ciwa zegt tot hem, waarvoor
de goden hem, Ardjuna hebben uitver
koren en Ciwa overhandigt hem de
Goddelijke Pijl Pasopati, het Heilige
Wapen dat Ardjuna onoverwinnelijk
maakt. Hij is het, die de daemonen
vorst Nirwatakawatnja zal bestrijden
en overwinnen. Ardjuna buigt diep voor
Batara Ciwa. Als hij weer opziet is hij
alleen.
Niet lang na deze gebeurtenis ver
schijnen twee hemelnimfen voor Ar
djuna om hem op verlangen van de
Goden Hemelwaarts te geleiden.
Nirwatakawatnja, met wie Ardjuna de
strijd zal moeten aanbinden, is slechts
op één plek van zijn lichaam kwets
baar. Waar die plek zich echter be
vindt weet niemand. De Goden nu
hebben een plan beraamd.
Ardjuna zal samen met dewi Supraba
naar de daemonenwereld reizen ten
einde achter dat geheim te komen.
Supraba zal voorwenden, dat zij ten
slotte gezwicht is voor de attenties van
Nirwatakawatnja. Voordat zij vertrek
ken schenken de Goden aan Ardjuna
de macht om zich onzichtbaar te kun
nen maken.
In het Daemonenrijk aangekomen snel
len verbaasde daemonen naar hun
vorst om de komst van diens uitver
korene te melden. Nirwatakawatnja is
buiten zichzelf van vreugde en ontvangt
Dewi Supraba met veel eerbetoon. Zij
vertelt de vorst dat zij beducht was
voor het welzijn van de Godenverblij-
ven en daarom aan zijn langdurig aan
dringen tegemoet komt. Dewi Supraba
brengt enige tijd met Nirwatakawatnja
door en in een samenzijn weet zij hem
tijdens zijn gelukkige gemoedstoe
stand zijn levensgeheim te ontfut-
(lees verder pagina 21, onderaan)
19