olie giet en aan de andere zwarte rook krijgt. "Totok",, een blanke In dische dienstplichtige, kende ik niet goed, hij behoorde tot een ander pe loton. Ook het feit dat hij voorzien was van sproeten, was voor mij geen aanbeveling; ik verdacht hem er van een zonnebad genomen te hebben onder een vergiet. Ik verzocht dus om Karei, die dat niet bepaald appreci eerde. Wij vertrokken die avond nog om zes uur en voeren het Zuiderkruis tege moet. De motoren snorden als de poes thuis en de sterren fonkelden vriendelijk. Toen wij de Tafelhoek rondden, begon de misère. Beide mo toren sputterden, hoestten en zwegen. De beide Japanners begonnen meteen de boel te slopen, waarbij zij een dia loog ontwikkelden van knor- en grom- geluiden, dat voor Algemeen Be schaafd Japans moest doorgaan. Ik hoorde vaak het woord "daméh", maar kon er niet uit opmaken, of de motor op de schroothoop behoorde of hun partner zo'n kluns was. De sterren schenen nu vijandig naar ons te ogen en de donkere golven van de oceaan rolden onder ons en sloegen te plet ter tegen de rotsen, niet zo erg ver verwijderd. Er viel niets te doen dan te wachten. Men vertelt wel eens, dat in zo'n situatie het leven aan de geest voorbij trekt, ik had echter het gevoel of ik van een afstand het geheel ob serveerde, of ik er niet bijhoorde. Toen de rotsen bijna levensgroot wer den, vertelde de Japanner, dat het nog maar "skoshi more" was. Het werd wel tijd, wilden wij niet door de branding gegrepen worden. Toen sloeg de bakboordmotor aan en kon ik de boot met de kop op de golven leggen. Even later volgde de stuur boordmotor, maar liet de eerste het weer afweten. Enfin, na middernacht peilden wij Tjoepel op een soort es tafette van onze motoren. Doodop wierpen wij het anker uit en sloten de ogen om nog enkele uren rust te genieten. De volgende morgen werd ik gewekt door de zon. Een blik rondom toonde de K.P.M.-er op de rede, maar oh, schrik, wij lagen zelf droog. Ik wekte Karei, die rustig lag te gonzen en wij hielden krijgsraad. Wij moesten met hoogtij op het strand gevaren zijn en moesten maar weer wachten tot de vloed op kwam. En ja, na enkele uren waren wij vlot en konden beginnen. Sanghyang Batara Baroena had ons weer eens een poets gebakken. Tegen de avond was het karwei "ge piept". Wij bleven langszij de K.P.M- er en de volgende morgen "daglicht" wierpen wij los. Wij staken Straat Bali over, om onder de Javawal van de stroom gebruik te maken. Het was een prachtige morgen en de moesson wind bracht koelte. Wij passeerden de Pang-pang Baai, waar ik maanden later een onaangename verrassing meemaakte. Het was net zo'n mooie morgen en wij voeren op de H(arbour) D(efence) M(otor) L(aunce), omgedoopt als Hr. Ms. RP. 113 de baai binnen om er eens rond te neuzen. De bemanning lag lekker op dek te zonnen en de boordradio, gekoppeld aan de dek- loudspeaker, liet een zoetgevooisde stem horen, die zong: "Oh what a beautiful morning, oh what a beautiful day; Oh what a beautiful morning, everything is going my way." toen eensklaps "whango-oh-oh", een kanonschot, tienvoudig weerkaatst door de rotsen en met het geluid van een passerende expressetrein vloog een granaat van kennelijk middel zwaar kaliber over ons heen en ont plofte enkele meters verder in het water, een fontein opwerpend, hoger dan de mast. Als het een treffer was, dan zou het een gat geslagen hebben, groot genoeg om de scheepskat er door uit te laten. Een moment stonden wij verstijfd, toen werd de telegraaf op "vol vooruit" gezet en wij stoven de baai in, draaiden en stoven er weer uit. Amerikanen noemen zo iets "a gun-running affair", d.w.z. zij gunden, wij runden. Wij gingen zogezeit "met een rotgang van onderen" met de staart tussen de benen. Maar van dat alles was ik mij niets bewust, toen ik Tandjoeng Ikan iets achterlijker dan dwars gepeild hebbende over het losse duimpje, het roer te boord legde en de koers stel de op Zuid-ten-oosten-half-oost-bij- benadering. Ik genoot met volle teu gen van het ogenblik en realiseerde mij, indien ik met recuperatie gegaan was, ik op een gure, natte najaarsdag Johan Fabricius schrijft ons: Die foto van Tanah Abang tempo doe- loe bij het stukje van "een oud-Bata- viaan" deed mij wel wat. Ik heb van 1910 tot 1914 met mijn ouders "op" Tanah Abang gewoond, maar dichter bij het centrum van Weltevreden, tus sen Gang Trivelli en Gang De Bruyn- Kops in, schuin tegenover de Museum laan. Recht tegenover ons, aan de an dere zijde van de kali, lag het grote huis van de familie Sluyters, en wij hadden een gemeenschappelijke, door kokospalmen omzoomde oprijlaan met de families Suermondt, Van Wettum en Miller. De foto is, meen ik, naar de kant van de stad toe genomen; op mijn fiets op weg naar het "Gymnasium Willem III", zoals wij toen nog zeiden, kwam ik elke morgen en middag langs dit punt; als ik het goed heb, buigt de (stoom)tram hier af naar de brug over de kali; bij het nog net op tijd passeren voor de aanrijdende tram ben ik eens uit de bocht gegleden en lelijk tegen de railing van die brug aangesmakt; ik heb die practische verkeersles nooit meer vergeten. De moord op Fientje de Feniks moet omstreeks 1912 hebben plaatsgevon- liep rond te sporten met hoopjes met koper-beslagen-dwars getuigde onder officieren die je het leven zuur maak ten. De slanke fee prefereerde mis schien de warme kachel boven pup- pes II met krap geld. Dit was leven. De Japanners hadden ondertussen de sleephaken uitgezet en de eerste ten- giri spartelde op dek en stierf in alle kleuren van de regenboog. Ik werd in mijn overpeinzingen ge stoord door Karei die een brul gaf "Land ho, bakboord vooruit!" In het tijdperk van de Loran - het electro- nisch navigatieapparaat dat een fix neemt op een vaste ster, had ik een perfecte landval gemaakt met navi- gatie-over het duimpje, zonder kom pas zelfs. De Japanners apprecieerden dit en zeiden "choto", hetgeen bete kent da hun groot-admiraal Ysoroku Yamamoto mij niet kon verbeteren. Tegen de avond liepen wij Benoa bin nen en meerden af, de zaak was weer rond, zoals de dronken man zei, toen hij zijn vinger in een draaiende ven tilator stak. Ik ben er van overtuigd, dat dit een waarschuwing was om mijn sterfelijke kreeften-neus niet in goddelijke zaken te steken. Mocht men van oordeel zijn, dat ik over de oorlog, die toen woedde wei nig vertel, dan diene men zich te rea liseren, dat de wijze Kalief Al Man soer - geprezen zij zijn naam - sprak: "De krijgsman is slechts een dienaar van zijn zwaard. Het past een ware gelovige niet, zijn meester in discussie te brengen". BE-ER. den; heel Batavia was er door in op roer in die goeie ouwe tijd toen een moord nog geen alledaags nieuw tje was; Brinkman is er toen voor op gehangen, volgens sommigen op on voldoende bewijsgronden. In mijn her innering werd het in stukken gesneden lijk - in een zak genaaid - uit de kali opgevist. De geest van Brinkman is bij gevoelige zielen later nog komen spo ken. De schrijver van het stukje spreekt van schout Heine. Ik herinner mij de naam als Hinne, maar dat zou dan niet rijmen op gosjimeine. Hij zou de be ruchte boef Si Pitoeng te pakken heb ben gekregen door zich als sado-koet sier te vermommen en hem onderweg als "vrachtje" op te pikken. Ik meen dat hij een oud Atjeh-man was, een van de beroemde "bloedvingers" - heb ik niet eens een foto van hem gezien samen met Campioni, Darlang of Go- senson? Hij was tijdens zijn leven al bijna een legendarische figuur door zijn on-orthodoxe methodes om een mis daad aan het licht te brengen; hij werkte daarbij "met duistere krachten" werd er gezegd! O, dat oude IndiëI TEMPO DOELOE IN BATAVIA 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 23