Sksifi, w olofo "Moesson", doch in overleg met de Re dactie heb ik er van afgezien. Het zou anders wel een aardige primeur van ons blad geweest zijn, als het de eer ste Europese uitgave van een vrijwel onbekend werk van de grote litterator Conrad Busken Huet had kunnen be vatten. Busken Huet was weliswaar een groot letterkundig criticus, doch voor het maken van een vrolijk, goed in elkaar zittend blijspel was hij niet in de wieg gelegd.Het stuk draagt ook sterk het stempel van zijn tijd, waardoor het een echt ouderwetse, om niet te zeggen een verouderde indruk maakt. De va der, Melchior, wil zijn dochter Filip pine aan een hem welgevallige schoon zoon koppelen, de graaf von Frohs- dorff, die in feite een Pruisische op lichter is. De ware beminde, de jeug dige O.l. ambtenaar Filippe, wordt de deur gewezen. Daar de jonge dochter standvastig weigert met de pseudo- graaf in het huwelijksbootje te stappen, richt deze zijn avances op Melchior's zuster, het type ener klassieke oude vrijster, zoals wij in onze maatschap pij niet meer kennen, daar al deze dames, die zijn blijven zitten, thans werkende (zelfstandige) vrouwen zijn geworden. De grappigheid van zulke in het leven teleurgestelde stakkers kun nen wij thans niet meer zo waarderen. De oplichter geeft zich uit voor een schatrijke Oostenrijkse graaf, wiens va der over een welvoorziene rijstal en wiens moeder over een even goed voorzien juwelenkistje beschikten. Dit soort edellieden zal in het oude Oos tenrijk al vrij zeldzaam zijn geweest en tegenwoordig wel helemaal met een lantarentje te zoeken zijn. En wat wel het ergste is, de oplichter-graaf heeft in Amsterdam bij de sluis een Joodse schoenpoetser Fridolien opgedoken, die met hem naar Australië en Oost- Indië als knecht is meegereisd, doch hem ook helpt bij zijn hoogst bedenke lijke vervalsingen en knoeierijen, maar hem, als het getij keert, ook nog ver raadt en een Judasloon van 5000, opstrijkt. Hoewel hij ouderwets nog echt Joods spreekt en de Joodse gein niet ontbreekt, kan men een dergelijke figuur toch niet meer voor het voet licht brengen, vooral niet meer na wat er in de Tweede Wereld-Oorlog met onze Israëlietische landgenoten ge beurd is. Doch zulke typen werden in Huet's tijd nog op de planken geduld, wat een eigenaardig licht werpt op de schrijver en zijn tijdgenoten. Maar aan de enige voorstelling van dit blijspel is nog een andere naam ver bonden dan die van de beroemde schrijver van "Het Land van Rem brandt", nl. die van een zeer merkwaar dige Javaanse inwoner van Bogor, de vermaarde kunstschilder "Rahden Sa- leh" (zo schrijft Huet diens naam). Bus ken Huet vond hem "een der merk waardigheden van Buitenzorg", waar hij reeds jaren woonde. "Djalma is er sedert de dagen van den Juif Errant niet jonger op geworden en zijne zestig jaren passen kwalijk bij de jonge jeugd van het Javaanse prin sesje, waarmee hij laatstelijk in het huwelijk trad", meent Huet. Hier zin speelt hij op Raden Saleh's verblijf in Parijs, een kleine dertig jaar geleden, toen de Parijzenaars de door gelaats kleur en uitheems kostuum opvallende Oosterling eerbiedig "Djalma" noem den, naar een der helden uit de lijvige roman van Eugène Sue, de "Wandelen de Jood". Wij schreven hierover reeds eerder in Tong Tong. Het Javaanse prinsesje, met wie de kunstenaar omstreeks 1868 getrouwd was, was zijn tweede echtgenote en afkomstig van het Djokjase hof. Van tijd tot tijd brachten Busken Huet en zijn vrouw hem een bezoek "in zijne rococo-gemeubelde woning" en wer den dan door de "rahden ajoe en door haar zuster of nichtje met een kon- trabezoek vereerd". Helaas kon Huet 's mans kunst niet erg bewonderen Zijn schilderijen leken hem te veel op "fraaije uithangborden", al getuigden zij van veel kunstvaardigheid. Doch de literator vond het toch wel aardig om met een volbloed Javaan te zitten pra ten, die zo goed en zo kwaad als het ging Hollands, Frans, Duits en zelfs Engels sprak. Doch wat had raden Saleh met de to neelvoorstelling te maken? Hij schil derde het "voorhangsel", dat op de grote dag de vertoners van het profa- num vulgus zou scheiden. De Heer E. J. Kerkhoven noemde het in zijn (helaas al te beknopt) persverslag "een mees terstuk van de welbekende schilder des Konings Raden Saleh". Wij weten tot onze spijt niet, wat er van dit pronk juweel geworden is. Voor achterdoek en coulissen behoefde de kunstenaar geen moeite te doen, want het toneel was in beide bedrijven "de achter- gaanderij van Melchior's Woonhuis aan het Koningsplein, en daarmee bereikte men met de klassieke witgekalkte muur op de achtergrond met wat Gravures in zwarte lijsten en een paar Indische meubelen op de voorgrond al heel wat. In elk geval duidt Kerkhoven's uitbun dige lofuiting over Raden Saleh's mees terstuk er op, dat deze na het treurige incident van 1865, toen de loyale Ja vaan van samenzwering verdacht werd en zelfs door een onhandig Europese ambtenaar "voorgeleid" werd, zes jaar later van alle blaam gezuiverd was. Hij zou anders ook nooit, gelijk wij zien zullen, zijn gezicht in het Paleis heb ben mogen vertonen Graag had ik onze nieuwsgierige le zers en lezeressen de volledige "ta bleau de la troupe", medegedeeld, doch het is jammer genoeg onmoge lijk, om deze lijst der spelers te ver tonen. Ik had gehoopt een kleurig ver slag der voorstelling in de Java Bode aan te treffen, en wie had dit beter ge kund dan de redacteur Conrad Busken Huet, doch deze deed er volstrekt het zwijgen toe. Dergelijke kinderachtighe den pasten niet in de deftige kolom men van een dagblad. Zo kan ik alleen mededelen op grond van een brief aan Potgieter, dat mevrouw Busken Huet de vrouwelijke hoofdrol vervulde, de overige acteurs blijven onbekend. De heer E. J. Kerkhoven, Kommissaris en Klerk van de Baan, geeft pas in het nummer van 30 juni een zeer kort ver slag van de toneelvoorstelling, zonder zelfs de stukken te noemen, maar hij is zeer uitvoerig over de harddraverij. Hij vermeldt de namen der paarden, die hunner eigenaren en de bedragen der gewonnen prijzen, doch bijna niets over de feestavond en het bal daarna. Want een bal moest er natuurlijk bij zijn, dat is Indisch. Toen ik in 1933 te Probolinggo eens in de Soos een le zing hield over prins Willem de Zwij ger, was er ook al na afloop zo'n dans partij Het enige wat de heer van Kerkhoven vermeldt is de plaats der voorstelling, t.w. de race-loods, dus niet de Socië teit. Deze was of te klein, of bestond nog niet. Deze race-loods was echter "allersmaakvolst gedecoreerd met groen en bloemen", zodat deze feest avond een meest mogelijke succes be haalde. Zo zullen de namen der amateurs, die op 23 juni 1871 zich op de Buiten- zorgse planken waagden, wel voor eeuwig een geheim blijven. Tenzij na tuurlijk een onze lezers zich nog her innert: Mijn grootvader of grootmoe der heeft toen nog meegespeeld! Na dit schitterende debuut van 1871 heeft Busken Huet zich niet meer aan drama of blijspel gewaagd. Zijn rol op het toneel was uitgespeeld. Weldra zei hij Buitenzorg vaarwel, keerde naar Batavia terug, waar hij met de Java Bode brak en een eigen krant op richtte, het Algemeen Dagblad van Ne- derlandsch-lndië. Het werk daarvoor nam hem vooreerst voldoende in be slag. Raden Saleh daarentegen zou tot zijn dood in Bogor blijven wonen en zijn hulp werd nog enige malen voor toneelvoorstellingen ingeroepen, of schoon deze van een wat gedistingeer der karakter waren dan de pretmakerij in de race-loods. Men mag wel veron derstellen, dat ook in het kleine Buiten zorg verschil tussen rangen en stan den bestond. En de planters die hun paarden lieten draven en zich organi seerden in hun wedloopsociëteit kon den niet op één lijn staan met de "hof houding" van het Paleis, of zelfs met de "Algemene Secretarie". Ook de gro te letterkundige Corad Busken Huet zal zeker niet veel hoger gewaardeerd zijn dan een krantenmannetje, zo'n (lees verder pagina 30) 23

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 23