*Qen tuiltje *2/ oemen
Met haar - 'k heb haar reeds toen
In ons nummer van 15 juli jl. publiceerden wij een opstel van onze medewerker
dr. De Graaf over de rol die ae zoon van de dichter van het Wien Neerlands,
Bloed in Indië speelde. Geheel onafhankelijk hiervan zond Hein Buitenweg, -
een niet minder gewaardeerd medewerker! - ons een stuk over Tollens' werk
zaamheid op literair gebied: het jaarboekje Warnasari. In korte tijd dus twee
bijdragen over een figuur die in zijn tijd een niet-onbelangrijke rol heeft gespeeld
en wiens optreden zeker de moeite waard was om er nu in een tijdschrift als
het onze aandacht aan te besteden. Misschien inspireren deze beide bijdragen
ook anderen nog, die op enigerlei wijze banden onderhouden met hetgeen zich
meer dan een eeuw geleden op het gebied van de geestelijke ontwikkeling in
Indië afspeelde tot een bijdrage.
Hier volgt nu de welkome aanvulling van Hein Buitenweg.
Warnasarie, een Indisch literair jaarboekje.
"In een land, waar stof en cijfers de
schering en inslag der maatschappij
uitmaken en men minachtend op geest
en poëzy nederziet, is de elfde ver
schijning van een Letterkundig Jaar
boekje een hoogst opmerkelijk ver
schijnsel. Het zal echter, bij de steeds
toenemende onverschilligheid van het
lezend publiek en de beklagenswaar
dige lusteloosheid der weinigen, die in
Nederlandsch Indië zich met de beoe
fening der schone letteren bezig hou
den, te bezien staan, of Warnasarie
nog een twaalfden jaargang zal bele
ven."
Met dit "Aan den Lezer" wendt Mr.
L. J. A. Tollens, zoon van niemand min
der dan de vaderlandse zanger die on
ze natie met het Wien Neerlands bloed
gelukkig maakte, zich in 1858 bij de
verschijning van de elfde jaargang van
zijn Indisch Jaarboekje tot ons Indisch
voorgeslacht.
"Mochten" - zo eindigt onze uitgever
redacteur min of meer mistroostig -
"zooals wij vreezen, met dezen jaar
gang de fraaije letteren in Neder
landsch Indië haar graf vinden, latere
jaren echter zullen, naar wij hopen,
getuigen, dat, in de eeuw van het grof
ste materialismus, eenige weinigen de
handen hebben in één geslagen, om,
gedurende elf jaren, een tuiltje zamen
te vlechten, dat, hoeveel onvolmaakts
het ook moge aankleven, echter, bij
gemis aan iets anders van dien aard,
een parel aan de kroon van Neder
landsch Indië zal blijven."
Wij weten niet hoe lang deze parel de
kroon van Insulinde nog is blijven sie
ren, maar vonden bovenstaand voor
woord, en niet slechts om de feilloze
interpunctie, kostelijk genoeg om het
onze Moessonvrienden die zich nog
voor de schone letteren interesseren
niet te onthouden.
Door zijn bescheiden omvang heeft het
boekje zich vele jaren in mijn boeken
kast verscholen gehouden. Het moet
lang geleden zijn dat ik het, vermoede
lijk op een strooptocht langs de boe
kenstalletjes op de Groenmarkt of in
de overdekte wandelgangen van het
Binnenhof - zaliger nagedachtenis - op
de kop tikte.
Hoe het ook zij, ik heb mij met de in
door HEIN BUITENWEG
houd ervan weer even kostelijk ge
amuseerd als ik dat bij de eerste ken
nisname daarvan gedaan moet hebben
Waarbij je, als twintigste-eeuwer ver
maakt glimlachen mag om de rheto-
rische stijlbloempjes van die langge-
storven en vergeten tempo doeloe-re-
derijkers, maar je toch afvraagt of ons
nageslacht zich over een eeuw niet
even kostelijk amuseren zal met de let
terkundige voortbrengselen van onze
hedendaagse, vaak met staatsprijzen
gelauwerde, beoefenaren der schone
letteren. De Umwertung aller Werte zal
nog wel even voortgang vinden.
En nu mag ik dan wel enkele bloem
pjes plukken uit dit tuiltje daf de toe
passelijke naam Warnasarie draagt. En
dan valt mijn eerste keuze op
DE DOOD VAN TOLLENS
(Eene bloem op zijn graf)
door
S. van Deventer, Js Zoon
—0—0—0—
Een rouwkreet is ten hemel
opgevaren,
Nu Nederland zijn grijzen bard
verloor;
De mare komt langs 't maatloos
vlak der baren,
En dringt tot Java's bergen door.
De hooggevierde en veelgeliefde
Dichter,
Zijn vaderland tot sieraad, trots en
eer;
De mensenvriend, de ware
volksverlichter,
De brave Tollens is niet meer!
En dan besluit de dichter zijn rouw
kreet met als twaalfde couplet
Hij is niet meer aan 't enge stof
gebonden,
Zijn ziel zweeft rond in
grenzelooze spheer;
De Dichter heeft zijn Vaderland
gevonden,
Nu zingt hij eeuwig God ter eer.
Velen hebben in ons lijfblad gevoel
volle woorden gewijd aan het schone
land van onze herinneringen. Niet min
der begeesterd moet een zekere Mr.
G. J. Sieburgh zijn geweest, die anno
1845 Java's schoonheid bezong in niet
minder dan vijfentwintig achtregelige
coupletten, waarvan we er jammer ge
noeg slechts het eerste plaats kunnen
verlenen.
JAVA
Wat blaauwt daar op aan de
Oosterkim?
Wat prijkt daar in 't azuur?
Wat schittert daar, als Serafim,
Omstraalt door 't zonnevuur?
't Is Java, 't is der Vadren grond,
Bevrijd van woest geweld,
't Is 't pronkjuweel van 't
wereldrond,
Aan Atlas voet geveld.
Met dat der Vadren grond van woest
geweld bevrijd hebben wij weliswaar
wel enige moeite, maar waarom zou
den we dit niet met wat toegeeflijkheid
als een dichterlijk vrijheidje van een
hooggestemde dichter mogen beschou
wen?
Ons Moessonners als het ware op het
lijf geschreven is Tollens (junior) ode
aan de (West)moesson. Immers
Ik heet u welkom, westmoesson!
Gij stort aan plant en blaren,
Verschroeid door 't brandend licht
der zon,
Weer jeugd en kracht in de aren.
Uw regenvlagen, fel en dig:,
Doen blij ons hoogtij vieren;
Al schuilt het lagchend zonnelicht,
Verschrikt van al uw tieren.
Ook de liefde - zou het anders kunnen
waar liefde en blommen nu eenmaal
bijeen behoren - wordt een ruime
plaats ingeruimd in de dichtbundel. Een
der lieflijkste liefdesliederen daaruit
danken wij aan Mr. J. H. Hofmeijer -
alweer een jurist - met zijn
TOEN IK HAAR ZAG
Toen ik haar zag, toen klopte 't harte
Van vreugde bij 't onnoozel kind;
En 'k deelde kindervreugd en
smarte
bemind.
Toen ik haar zag als maagd
verschijnen,
Bedwong haar schoon den dartlen
knaap;
Mijn geest zag nimmer 't beeld
verdwijnen
verdwijnen
Van haar - zelfs in den zoeten
slaap.
Toen ik haar zag - o toen ontgloeide
Het meisje 's jonglings vuurge
borst,
En heel zijn ziel en wezen boeide
Ze aan haar - door reinen liefde -
dorst.
4