GOUDEN
INDONESISCHE MUNT
I
grote achting overtuigen, dat zou te
sterk in de gaten lopen en aan om
koperij doen denken. Doch hij kon wel
zijn enige dochter met een aanzienlijk
legaat begunstigen. Toen Speelman in
1684 kwam te overlijden zal dit bedrag
van 10.000 Hollandse guldens (thans
zéker het tienvoudige waard) haar een
aantrekkelijke bruidsschat bezorgd
hebben.
Wij kunnen dus met enige waarschijn
lijkheid aannemen, dat in 1671, toen
Speelman niet uitstedig was, hij zich
op de verjaardag der dochter van zijn
vriend, de Directeur-Generaal Ver-
burgh zal hebben vertoond samen met
Mr. Arnout van Overbeke, die weer
eens zijn lier bespeelde.
Diens vooruitzichten waren er intus
sen zeker niet op achteruit gegaan.
Terwijl hij bij het begin zijner Indische
carrière zijn verblijf onder de palmen
nog op een vijf tot tien jaren schatte,
die hij echter als een Parenthesis" (een
tussenbedrijf) beschouwde, dichtte hij
in 1669 reeds:
"Zes en dertig duizend uren,
Moet mijn tijd op Java duren".
Dit is volgens Bartjens precies 1500
dagen of ruim vier jaar. En die tijd
heeft hij in Batavia niet eens uitge
diend, aangezien hij reeds eind 1671
kon repatriëren.
Op 11 december 1671 werd door de
Hoge Regering "verstaan tot comman
deur over de retourvlotete elige-
ren den Ed. Arnout van Overbeke",
president, lid in den agtbaren Raad van
Justitie. Op het schip Tidore zou hij
zijn admiraalsvlag voeren. Wel een
schitterende promotie voor de failliete
advocaat van een vier jaar geleden.
Wat heeft de Hoge Regering tot deze
benoeming bewogen? Zag men werke
lijk iets in deze rechtsgeleerde of had
op dat moment geen mens zin in deze
opdracht, in verband met de lopende
oorlogsgeruchten? Men zal zich her
inneren dat in het noodjaar wij oorlog
kregen met de koning van Frankrijk en
die van Engeland, en de bisschop van
Munster en die van Keulen, zodat de
Regering radeloos, het Volk redeloos
werd en het Land reddeloos scheen.
Zekerheid omtrent deze gevaren be
stond in 1671 in Indië nog niet. In elk
geval, mr. Arnout van Overbeke moest
reeds zes dagen na zijn aanstelling
vertrekken, maar een vrijgezellenhuis-
houding is gauw opgebroken. Plechtig
werd hij door zijn vriend, de Raad van
Indië Cornelis Speelman aan boord
gebracht, om daar plechtig te worden
voorgesteld. Op 20 december 1671
vertrok de vloot, aan boord hebbende
een lading van f 3.357.485 en 11 stui
vers.
Op 23 april 1672 deed de vloot Kaap
stad aan en onze admiraal wist nog tijd
te vinden om in het stamboek van de
nieuwe Commandeur aldaar een on
deugend puntdicht te schrijven.
In juli 1672 naderde men de Shetlands-
eilanden (de route door het Kanaal
werd dus vermeden) en vernam daar
van een voor de Oost bestemd schip,
dat de lang gevreesde oorlog uitge
broken was. Bij de Doggersbank lagen
de Britten op de loer om de rijk be
laden retourvloot in te pikken. Wat zou
men doen, doorvaren of naar Bergen
in Noorwegen uitwijken, zoals men in
1667 gedaan had? Neen, onze Nout
toonde een nog ongekende zijde van
zijn aard: hij beval manmoedig door
te varen, "en ons bij ontmoeting van
de vijand te gedragen, als alle goede
en oprechte Patriotten (vaderlanders)
en Compagnies dienaren schuldig
zijn".
Werkelijk dient het geluk soms de
stoutmoedigen, of, zoals Van Overbe
ke het later in een gedicht uitdrukte:
God liet een gunstige wind waaien.
Doorvarende kwam hij geen Engelsman
tegen en veilig bracht hij de kostbare
vloot ter rede van Delfzijl, op 17 au
gustus 1672. Daar kwam de eens door
hem bezongen admiraal Michiel de
Ruyter hem tegemoet varen en bracht
de retourvloot veilig binnen de zee
gaten van Vlie en Marsdiep.
Door deze stoute daad werd onze
Nout in dat noodjaar ineens een soort
nationale held. Een ondernemende
drukker gaf zijn "Geestige en Ver-
maekelijke Reys-Beschrijving" uit, die
grif verkocht werd. Ook de Heren XVII
van de Compagnie zullen hem geëerd
hebben. Men placht succesvolle ad
miraals van zulk een vloot met een
gouden keten en dito penning te eren.
Dat kon er dan nog wel van af.
Zelfs na zijn korte Indische loopbaan
zal Arnout van Overbeke genoeg heb
ben overgehouden om rustig te gaan
leven, waarschijnlijk in Den Haag. Hij
sloot nu vriendschap met zijn plaats
genoot, de dichter Constantijn Huy-
gens, die hem omstreeks de jaarwis
seling 1673-1674 bezocht. Er was een
heel gezelschap bijeen en de gastheer,
die blijkbaar een goede stem had, ont
haalde zijn gasten op het zingen van
een pas door hem vervaardigd lied.
De Prins van Oranje had op 13 novem
ber 1673 de stad Bonn veroverd, waar
door hij de verbindingslijn der Fransen,
die nog steeds een deel onzer Repu
bliek bezet hielden, in gevaar bracht.
Zij zijn toen inderdaad begonnen ons
land te ontruimen. Bij de terugkomst
van de Prins in Den Haag, dichtte on
ze poëet een vers op de "Blijde In
komst van Z.K.H. den Heere Prince
van Orange, na het innemen van de
Stadt Bonn, (als) Verwinner weder ge
keerd". Het gedicht, dat uit acht cou
pletten bestaat, was inderdaad be
stemd om gezongen te worden, het
geen met de meeste gedichten niet
het geval is. Sommigen der aanwezi
gen, die niet zo Oranjegezind waren,
vonden het maar matig, doch Huygens,
secretaris van de Prins, beviel het zo
goed, dat hij door zijn knecht Joost
aan de dichter-zanger een kostbaar
exemplaar van zijn verzamelde dicht
werken, de Korenbloemen liet brengen.
Van Overbeke was daar erg van onder
de indruk en trachtte dit geschenk niet
alleen te vergelden door de enige tot
Naarmate de goudprijs stijgt wordt in
vele landen de belangstelling voor het
slaan en de verkoop van gouden mun
ten groter. In de Amerikaanse pers
vinden wij nu ook advertenties die een
Indonesische gouden munt aankondi
gen. Het is een in 1974 geslagen
muntstuk met de nominale waarde van
100.000 rupiah, dat is in Nederlands
courant ruim 600,De gouden Ru
piah kost echter 720,en wanneer
de verzamelaars flink toehappen zit er
dus een aardig winstje op, zelfs als de
dollarkoers nog flink mocht dalen.
RECTIFICATIE
Niet Zr. Maria van der Pol uit Cheri-
bon was het op de foto op pagina 10
van Moesson no. 3 maar Zuster José
uit Semarang. Onze excuses voor de
vergissing! - Red.
dusver van zijn hand verschenen dicht
bundel, n.l. zijn Psalm-vertaling, doch
hij voegde er nog een tweetal nieuwe
gedichten aan toe, nl. een danklied in
zeven coupletten, waarin hij verklaar
de na de verschijning zijner Psalmen,
van Huygens als dichter veel geleerd
te hebben en een Latijns epigram van
twee regels.
Misschien was dit zijn zwanenzang,
want op 19 juli 1674 kwam hij te over
lijden, 'nog geen 42 jaar oud. Had zijn
wild leven zijn dood verhaast?
Na zijn heengaan werd, hetgeen in
zijn nalatenschap aan poëzie was aan
getroffen, door een zekere K.P.V. uit
gegeven onder de titel van "Geestige
Werken... Met groote moeyte bijeen
vergaedert en in 't licht gebracht, t'
Amsterdam 1678". Later werd de titel
kortaf "Rijmwercken". Het succes was
enorm. Druk na druk verscheen. "Lief
hebbers" brachten nog tal van losse
gedichten aan, zodat de volgende
drukken steeds dikker werden. Op
aansporing van "gebiedende vrienden"
werd ook de Oost-Indische Reis er in
opgenomen. Mijn exemplaar is de 7e
druk uit 1699, doch de 10e en laatste
zag in 1710 het licht. Toen was het uit,
en voor goed. De literaire smaak was
te (kies)keurig geworden.
Dit opstel poogt enige waardering te
wekken, niet zo zeer voor de poëet,
als voor de wonderlijke en merkwaar
dige mens. Toch wel een bijzondere
figuur uit onze Gouden Eeuw, tijdge
noot van de Ruyter en Johan de Witt,
van Rembrandt en Vondel.
13