Het huis met de Witte Olifant
POIRRIÉ
Johan Fabricius heeft mij door zijn verhaal over "De orde van de witte olifant"
weer eens teruggevoerd naar good old Solo. En ik zag in gedachten weer het
huis met de witte olifant en zijn bewoners oom Jan en tante Fransje Rademaker.
Oom Jan, kort, stevig, een schraal borstelig snorretje en die oogjes van hem
altijd half dichtgeknepen, alsof hij voortdurend last had van de zon, maar waar
aan toch niets ontging. Hij sprak kort afgebeten, had een parmantige stap; een
overblijfsel van zijn militaire loopbaan. Op zijn visitekaartje stond: Architect, oud
genieofficier. Hij was één van die jongens uit Gombong, van wie velen het toch
ver hebben gebracht.
Tante Fransje was een lieve vrouw; al
jong had zij beeldig zilvergrijs haar. Zij
was de kalmte zelve, of leek dat alleen
maar zo, want oom Jan was geen mak
kelijke baas; een brokje explosief bij
tijden. Hij was erg goed bevriend met
de ouwe Soesoehoenan, Pakoe Boe-
wono de Xde. Deze noemde hem al
tijd "Demakkerrr" Oom Jan had de
bijnaam van "Kijahi Bedor". Helaas
weet ik tot nu toe nog steeds niet, wat
die naam precies betekende. Ik breng
het wel in verband met zijn gave om
mensen weer op te kikkeren. Onaf
scheidelijk van hem was de citybag,
waarin hij allerlei pilletjes en drankjes
had, meest patentmedicijnen. Menig
maal schijnt hij de Ratoe Mas (gemalin
van de Soesoehoenan) geholpen te
hebben. Vandaar misschien die naam?
Eens kwam hij bij ons binnenvallen,
juist toen mijn moeder zich niet zo
best voelde. Onmiddellijk moest de
chauffeur de citybag uit de auto halen
en kreeg "Mientje" één of ander me
dicijn te slikken, hetgeen zij gedwee
deed en warempel met gunstig resul
taat.
Oom Jan sprak graag in diminutieven;
wij waren "kindje" en verder was het
"Mientje, Hildatje" en zijn vrouw was
"Fransje".
Hij rook altijd een beetje naar odeur;
in zijn jaszak had hij een gouden fla
con met nogal vrij sterke odeur. Ik
geloof, dat hij wat ijdel was. Hij droeg
altijd een strooien hoed a la Maurice
Chevalier. Daar had hij ettelijke exem
plaren van. Hij hield van verzamelen.
In zijn grote slaapkamer - tante Frans
je en hij sliepen gescheiden - pronkte
een grote twijfelaar. In dat bed lagen
vier grote kussens en deze werden
aan beide kanten geflankeerd door
goelings, die de hele lengte hadden
van het bed. Typisch. Verder stond er
in de kamer een grote klerenkast en
boven op die kast verhief zich een py-
ramide van strooien hoeden a la Che
valier.
Oom Jan had ook een hele verzameling
wandelstokken, sommigen met gouden
of zilveren knop; enkelen met de ini
tialen P.B.X. in goud; deze waren hem
geschonken door de Soenan.
Een andere hobby van hem was het
verzamelen van allerlei vuurwapens;
voorladers, donderbussen, cylinder
pistolen, dubbelloopsgeweren etc. etc;
er waren er onder met goud of zilver
beslag, met houtsnijwerk. Voor zo'n
vuurwapen was een vergunning nodig,
welke hem nooit geweigerd werd. le
dereen kende ten slotte oom Jan. Maar
eens kwam er een nieuwe resident in
Solo en deze was nog niet op de hoog
te van de bevoorrechte positie, welke
oom Jan genoot. Toen zijn verzoek bin
nenkwam om een vergunning voor het
zoveelste vuurwapen, weigerde de re
sident deze af te geven.
Razend was oom Jan en hij wenste on
middellijk de resident te spreken. Ik
herinner mij dit voorval zo goed, omdat
ik hem die dag juist tegenkwam. "Kind
je", als ik die vergunning niet krijg,
dan breek ik het geweer vlak voor zijn
neus in tweeën" zei hij tegen mij. Ik
ben er van overtuigd, dat het er warm
is toegegaan, maar uiteindelijk kreeg
hij toch zijn zin.
In die slaapkamer van oom Jan stond
ook een grote glazen kast, waarin al
lerlei dozen lagen met zeep, zakdoek
jes en flesjes odeur. Zij vormden zijn
voorraad cadeautjes, welke hij zo
graag kwistig uitdeelde. Wanneer wij
op bezoek waren, nam hij ons wel
eens mee naar die kamer en kregen
wij iets uit die voorraadkast. Hij vond
het heerlijk om met groots gebaar te
kunnen geven, net zoals zijn sobat
de Soesoehoenan graag deed; alleen
schonk deze gouden horloges en bro
ches met briljantjes. Zo kreeg tante
Fransje van de Soenan eens een ket
ting van gouden kralen cadeau. Trouw
droeg zij deze op de Kratonrecepties.
Thuis liep zij altijd rond in een mooie
sarong en kabaja; oom Jan heb ik nooit
anders gezien dan in slaapbroek batik
en badjoe tjina.
Gezien door dhr. Hommerson in Cheribon.
Het huis met het beeld van de witte
olifant in de voortuin stond vlak naast
Hotel Slier. Een ouderwets, ruim, koel
huis met een grote voor- en achter
tuin. De achtertuin werd vrijwel hele
maal in beslag genomen door hokken
en kooien; de dierentuin van oom Jan;
de Soenan had de Sriwedarie. En ver
der liepen er zes grote duitse doggen
rond.
In de open achtergalerij stonden een
rotan zitje en een grote lange krossie
males voor oom Jan. Daarin lag hij
graag en daar werd hij gepiedjet door
zijn knappe "botjah's", zoals hij de
lieftallige gendoks noemde. Er liepen
er nogal wat van rond door het huis
om hem op al zijn wenken onmiddellijk
te bedienen.
De eetkamer was ruim. In het midden
stond een grote, lange etenstafel, die
altijd gedekt was. De tafel was als het
ware in tweeën gedeeld door een hele
rij grote, goed gevulde stopflessen.
Eén van de aangrenzende kamers was
een soort goedang voor fruit; op tam-
pah's en schalen lagen daar allerlei
vruchten. Het is wel eens voorgeko
men, dat mensen zich vergisten en
inplaats van bij hotel Slier bij oom Jan
binnenstapten en een rijsttafel bestel
den. Oom Jan gaf meteen opdracht er
voor te zorgen. Toen zij na het goede
maal wilden afrekenen kregen zij te
horen: "Mijn naam is Rademaker, u
bent mijn gast geweest; hotel Slier ligt
hiernaast."
Hij bezat één van de oudste Fiats;
zo eentje met nog massieve banden;
de chauffeur zat hoog en de toeter-si
rene was een koperen slang met een
prachtig bewerkte kop.
Soms haalde hij ons af voor een ritje.
Mijn zuster en ik zaten dan aan weers
kanten van hem. Hij zat kaarsrecht en
had altijd een zak met centen bij zich.
Meestal reden wij in de richting van
Bojolali en als we dan door de kam
pong kwamen ging de sirene luid en
langdurig. Een sein voor de kampong-
jeugd om naar buiten te rennen en
langs de weg te hurken. Want zij wis
ten, dat er dan met centjes gestrooid
zou worden. Daar genoot oom Jan van.
In Bojolali had hij een villa "Soeka
Seneng". Daar hebben wij ook wel
eens gelogeerd en dan gingen wij
zwemmen in Pengging, de badplaats
van de Soenan. Daar was een bak
met heilige vissen en in de tuin ston
den de mooie kepelbomen. Er werd
gezegd, dat het eten van kepel je een
mooie huid gaf.
Wij zijn ook wel eens naar Paras ge
reden, het buitenverblijf van de Soe
nan, hogerop gelegen in Bojolali.
Oom Jan Rademaker was een heel
bekende, bijzondere figuur in het ou
de Solo. Nog vóór het uitbreken van
de oorlog is hij overleden. Gelukkig
maar. Deze kleine potentaat zou het
juk van de Jap nooit hebben kunnen
verdragen. Met hem ging één van
Solo's meest bekende figuren heen.
JENNY HEETKAMP-SENSTIUS
6