DE FRANSE BUURT
door Dr. H. J. de Graaf
Drie eeuwen geleden streed onze Republiek onder zijn stadhouder-koning Wil
lem III dapper tegen de Franse overmacht en hielp Europa van de overheersing
van de Zonnekoning Lodewijk XIV bevrijden. Doch in een ander opzicht leed
zij de nederlaag. Wij konden niet op tegen de Franse cultuur. De Franse taal,
Franse mode, Franse manieren, Franse koks en kunst deden hun triomfantelijke
intocht op ons vaderlands erf. Nog in mijn jeugd was de eerste taal, die je op
de lagere school leerde het Frans, en dat ging zo de hele HBS door. Als je
goed je best deed kon je op je 17e jaar een aardig mondje Frans brabbelen en
zelfs een eenvoudig briefje schrijven.
Onze voorouders brachten het nog
veel verder, ten minste als ze van
goede familie waren. Er bestonden
toen niet alleen "Franse scholen",
maar ook Franse gouvernantes, die de
allerkleinsten zelfs al wat Franse
woordjes bijbrachten. Zo'n dame, vaak
een arme Zwitserse domineesdochter,
want men hield niet van Katholieken,
werd nog in de vorige eeuw bonne ge
noemd. En met die bonne's slopen tal
van Franse woorden en gewoonten
onze taal binnen. De hond heette Fidel
(trouw) en de poes Minette (Hollands:
Mijntje). In mijn jeugd speelden we
buut, niet beseffende dat dit woord
het Franse woord but (doel) voorstelde,
terwijl zelfs op 't oud-vaderlandse Sin
terklaasfeest we elkaar met surprises
verrasten. Zo diep was het Frans in
onze zeden doorgedrongen, dat zo'n
anderhalve eeuw geleden familieleden,
als ouders en kinderen in het Frans
correspondeerden, hoewel niet steeds
foutloos.
Na de bevrijding in 1813 leek het een
ogenblik, of het Frans de aftocht zou
moeten blazen ten gunste van de taal
onzer bevrijders, de Engelsen, maar
het Frans bleek dieper geworteld dan
men dacht. Pas in onze eeuw moest
het voor het Engels wijken. De Franse
gouvernantes zijn nu met een lantaren
tje te zoeken en komen nog maar in 'n
chanson voor. De taal onzer zuiderbu
ren vecht bij ons voor zijn bestaan op
de middelbare scholen en de Franse
Consul looft prijzen uit voor de beste
prestaties in zijn taal. Zijn Engelse
collega denkt daar niet over. De nieu
we lageronderwijswet van 1920 ver
bande het Frans van de "basisschool"
en sedert is het met die taal bergaf
waarts gegaan.
Wat wij in het moederland zagen, deed
zich ook in Indië voor. Victor Ido, de
bekende Hans van de Wall, schrijft in
het 2e deel van zijn "Indië in den goe
den ouden Tijd" (blz. 50) "Gedurende
de gansche negentiende eeuw werd in
Nederland en in Indië bij voorkeur met
de Franse taal gepronkt en gecoquet-
teerd". En deze oude heer kon het
weten. Dus ook in de Oost was de
kennis der Franse taal jaren lang het
kenmerk ener goede opvoeding en
beschaving.
Waren er dan zoveel Fransen de ko
lonie binnen gekomen? Dat nu juist
niet. De Fransman vindt Ia belle France
te mooi, dan dat hij het gaarne vrij
willig verlaat. Slechts na de Franse tijd
kwamen er verschillende Zuid-Neder
landse officieren over, waaronder ver
schillende Walen uit België, die in het
nu vreedzame Europa geen emplooi
meer konden vinden. Ook bleven er
later wat leden van toneel- en opera
gezelschappen bij ons hangen, waar
over hierna meer. Er waren toen trou
wens veel meer Engelsen in Neder-
lands-lndië.
Die Franse mode in Indië is vooral aan
het Hollandse voorbeeld te danken en
raakte in zwang, ofschoon de bezwa
ren veel groter waren dan in het moe
derland. De kolonie was nu eenmaal
het terrein, waarop de kleine man,
evenals aan boord, op kon klimmen
en fortuin maken. Geen wonder, dat
men tot in de hoogste kringen lieden
aantrof, die weinig "geletterd" waren.
Toch was het Frans in de Buitenzorgse
residentie "hoftaal". In een vorig stukje
verhaalden wij reeds, dat de zeer be
schaafde G.G. Loudon (van Britse af
komst) in het Paleis Franse toneel
stukken liet opvoeren, die zijn hoge
gasten geacht werden te kunnen be
grijpen. Op de middelbare scholen
(eerst particuliere kostscholen, na 1860
het gymnasium Koning Willem III),
werd niet alleen Frans onderwezen,
doch het gold ook als toelatingseis.
Bovendien waren er ook in de Oost
Franse gouvernantes, b.v. in het Bui
tenzorgse paleis. Tijdens Loudon (1871-
'74) was dit mademoiselle Géguer, op
wie ook Annie Foore in haar Bogoria-
na zinspeelt. In het toneelstukje, dat
C. Busken Huet destijds vervaardigde
en waarin een rijk Bataviaas handels
man voorkomt, treedt ook zulk een
dame op.
Anderzijds had natuurlijk het Frans zijn
grenzen. Victor Ido verhaalt daarvan
in het bovengenoemde boek (blz. 155/
56). Bij gelegenheid, dat G.G. Eerens
(1836-'40) op een dienstreis Rembang
aandoet, weet men geen betere op
lossing om de avond gezellig door te
brengen dan een partijtje whist. Daar
aan neemt behalve Zijn Excellentie
met gemalin, de Resident met Echt
genote ook een zekere Wood, een En
gelsman uit de cultures deel. Bij dit
spel geeft mevrouw Eerens een kaart
uit en een weinig oplettend speler
vraagt: "A qui cette carte?" (Van wie
is die kaart?), waarop de goedhartige
en gedienstige Wood, overwegende dat
"femme" (vrouw) te burgerlijk klinkt
en "gouvernante", misverstaan zou
worden, met een zware Engelse tong
val zegt: "A la femelle du Gouverneur
Général!" (van het wijfje van de G.G.).
De Franse koloniale deskundige J.
Chailley Bert, die zo'n prachtig boek
over Java schreef: "Java et ses habi
tants" (Java en zijn bewoners), dat in
1914 een 4e druk beleefde, moet de
stof voor zijn klassiek werk uit de mond
van Nederlanders hebben opgevangen,
die dragelijk Frans spraken. Op blz.
63 weidt hij uit over hun beminnelijke
manieren: "On te parle ta langue"
(Men spreekt U aan in Uw taal), ver
zekert hij, ook al wordt "la vieille
langue frangaise délicieusement écor-
chée" (de oude Franse taal verrukke
lijk geradbraakt).
Dat Frans destijds in brede lagen der
koloniale samenleving vrij behoorlijk
verstaan werd, blijkt wel uit het her-
Gezicht op de Rijswijkstraat naar een afbeelding uit 1859. Links de Harmonie, rechts op
de voorgrond het winkelhuis van de Fa. Oger Frères.
8