Pasar Malam-waarts in 1978 zijn terugkeer in het vaderland ter verdediging van zijn koloniaal beleid schreef, liet Daendels doorschemeren, dat het hier niet om een eenvoudig wegherstel ging, doch dat het een ko lossale wegaanleg was. Inderdaad is deze opvatting er bij de grote massa ingegaan. Vrij spoedig na de voltooiing van de postweg, werd op dit grote werk kri tiek uitgeoefend. Dit ging natuurlijk samen met wat men in het algemeen op Daendels' beleid had aan te mer ken. Hij had door zijn doortastende maatregelen te veel lieden op hun te nen getrapt. De heer H. G. van Polanen vroeg zich in 1816 in zijn Brieven be treffende het Bestuur der Koloniën af, hoe het wegdek het bij regenweer in de bergen zou uithouden. Tevens ver zekerde hij, dat door dit werk de schaarsheid van rijst op Java veroor zaakt was. Dit moet onwaarschijnlijk worden geacht, omdat maar een deel der bevolking tot werken aan de weg opgeroepen was, nl. zij, die er dichtbij woonden, dus slechts een minderheid. Bovendien wordt in die jaren meer malen over hevige droogten gespro ken, waardoor de rijst extra duur werd. Deze verklaring der rijstschaarste ligt m.i. meer voor de hand. Van slacht offers op de steile Megamendoeng spreekt hij echter niet. Daar wordt wel later op gezinspeeld. Veth, in zijn groot werk over Java spreekt in het 2e deel over "het aan leggen van den grooten postweg van Anjer tot Panaroekaneen reuzen werk, dat in weinig meer dan een jaar voltooid werd en, daar de arbeid in heerendiensten en onder de sterkste pressie werd verricht, onbegrijpelijk weinig geld, maar tal van mensenle vens kostte". Voor deze bewering zou ik gaarne stelliger bewijzen willen zien. Die lage kosten waren reeds in de plannen inbegrepen, doch voor de tal rijke doden kon ik onvoldoende gege vens vinden. Men spreekt over het zware werk aan de Poentjakpas, doch het is te begrijpen, dat de daar te werk gezette koelies, als hun de arbeid al te zwaar of te ongezond voorkwam, de benen konden nemen, wat destijds op Java volstrekt geen ongewoon ver schijnsel was. Daarvoor waren het boedjangs. Heeft de aanleg van de grote post weg plaats gevonden onder persoonlijk toezicht van de grote donderende Gouverneur-generaal? In de beeldende kunst is dit voorzeker het geval, maar of hij werkelijk, onder zijn talloze an dere bezigheden nog tijd gevonden heeft, om al die duizenden herendienst plichtigen regelmatig te inspecteren, moet betwijfeld worden. Misschien dat hij wel eens het moeilijke stuk vlak bij Buitenzorg, de Poentjak eens met een bezoek vereerd heeft. In elk geval be staat er een anecdote, vermoedelijk uit Engelse bron, die de bekende Paul van 't Veer, die een pittig boek over Daendels, Maarschalk van Holland schreef, opnam in zijn boek (blz. 175). Het verhaal luidt als volgt: Daendels controleert onderweg een stuk van de Grote Postweg, die veel onderhoudswerk vereist. Hij kijkt naar zijn aard, grimmig rond en de Europese opzichter wacht bevend op het woord van de maarschalk. Die vraagt pen en papier van zijn meereizende secretaris en zegt op barse toon tot de opzichter: "Leen mij uw rug tot schrijftafel". De man buigt met knikkende knieën voor over. Daendels schrijft op zijn rug eni ge woorden op het papier en reikt het de man over. Het is een schriftelijke bevordering tot hoofdopzichter Als het niet waar is, is het toch goed gevonden. Nog een anecdote over Daendels en zijn Postweg. Zij is afkomstig van ds. dr. Baron Van Hoëvell. In 1847 onder nam deze bekende koloniale hervor mer een reis over Java, die hij twee jaar later beschreef. Op blz. 51 ver haalt hij: "Tusschen Bandoeng en Soe- medang liep de weg over effen terrein, maar in tallooze bogten en kronkelin gen, waarvoor niet de minste noodza kelijkheid bestaatDe overlevering schrijft de oorzaak aan een voorval toe, dat in allen geval eene voldoende oplossing van het vraagstuk geeft. Een ingenieur, die door den G.G. Daendels belast was met het aanleggen van den grooten postweg tusschen Tjandjoer en Bandoeng, had dien op sommige moeilijke plaatsen, te steil naar boven laten loopen. De Landvoogd hierover vergramd, beval, dat hij den weg niet over den rug der bergen, maar al slin gerend langs de hellingen zou tra ceren, onder bedreiging van "den vent anders te zullen laten doodschie ten". Dat kwam den Regent van Ban doeng ter ooren, en zoodanig was de panische schrik voor de naam van den "toean besar goentoer", dat de arme regent, toen hem werd opge dragen, om een weg te maken van Bandoeng tot aan de grenzen van Soemedang, dien niet regtuit, maar slangsgewijze liet aanleggen, ofschoon het terrein zoo vlak was als eene kolf baan, ten einde zich, in allen geval, tegen zulk een vreeselijk gevaar van doodgeschoten te worden, te vrijwa renDe anecdote karakteriseert volkomen èn den G.G. Daendels, èn den regent, èn den noodeloos slinge renden weg". De bekende schrijver dr. F. de Haan, die dit verhaal in het 4e deel van zijn Priangan opdist, meent echter een an dere reden voor het nodeloos slinge ren van de postweg te moeten opge ven, nl. het bestaan van vroegere we gen en weggetjes, die voor de aanleg van de grote postweg benut zijn, door ze met elkaar te verbinden. Daendels, vermaardheid is door zijn Postweg bestendigd. Meer dan eens werd hij afgebeeld als energiek op zichter bij de wegaanleg, b.v. bij de steile Magamendoeng. Toen in 1834 de Javaanse kunstschil der Raden Saleh, destijds in Den Haag woonachtig, de opdracht kreeg van deze merkwaardige landvoogd een por tret te schilderen, stond hij voor grote moeilijkheden. Het portret was be stemd voor de grote galerij van gou verneurs-generaal, die destijds prijkte in de grote zaal van het "Kantor Pa- lès" aan het Waterlooplein, Daendels' schepping. Het moest dus representa tief zijn. Ook had hij de grote man nimmer kunnen aanschouwen. Hij heeft er daarom lang over gedaan. Pas in 1840 werd Daendels' beeltenis naast die zijner voorgangers opgehangen. Het aardige van dit portret is, dat het bijkans het enige der landvoogdpor tretten is, waarop de gouverneur-gene raal ,met iets bezig is, dat karakte ristiek is voor zijn bewind, nl. de aan leg van de Postweg, en juist met het moelijkste gedeelte: de pas van Mega mendoeng, alias Poentjak. Waarschijn lijk een reeds bestaand portret of por tretje als grondslag nemende, beeldde Raden Saleh de gouverneur-generaal af in een omgeving, die ook hem niet geheel vreemd kan geweest zijn De jonge Raden Saleh, toen nog maar Sarip Saleh, heeft jaren lang in Tjian- djoer gewoond en kende de Preanger met zijn bergen. Wij zien de grote man dan ook in volle actie: zijn linkerhand rust op een kaart van de Megamen doeng, zijn rechter hanteert een verre kijker. Het ontbreken van een hoofddeksel kan 's mans ijver en voortvarendheid symboliseren. De fraaie maarschalks uniform met ridderorden - o.a. van het Legioen van Eer - verbeeldt zijn hoge waardigheid. Raden Saleh heeft veel moeite gedaan om een echte maar schalksuniform te verkrijgen en heeft daarvoor bij de kapitein ter zee Q. M. R. Ver Huell aangeklopt, neef van de admiraal C. Ver Huell, die ver van het vaderland, in Parijs woonde. Deze schijnt hem de nodige gegevens ver schaft te hebben. Op de achtergrond rijzen de bergen van de Preanger, links ziet men de koelies bezig aan de kronkelige berg weg. Hoe jammer, dat dit opvallende portret bij de inrichting der koloniale afdeling in het Amsterdams Rijksmuseum juist in de kelder is gebleven, met de meeste andere portretten der gouver neurs-generaal. Zou daar politiek ach ter zitten? Deed onze Daendels de mensen te veel aan een dictator den ken? Wilt U inlichtingen betreffende Pasar Malams in Nederland uit sluitend vragen aan de betreffen de organisaties, want Moesson heeft geen enkele bemoeienis met welke pasar malam ook I Redactie Moesson Pasar Djalan, Lelystad 3 t/m 5 nov. in de Agorahal. Inl. tel. 03200-4 33 87 4 35 18. "Kasba" Markt, Middelburg 15 t/m 18 nov. in de Veilinghal. Inl. tel. 03200-4 33 87 4 35 18. Inl. over de Pasar Gambirs: tel. 023-245270 8

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 8