DE KEMBANG BANGK.É In Moesson van 15 sept. 1978 noemt Dr. van Balgooy onder enige niet-vlees-etende planten de Kembang bankè (Amor- phophallus). Herinnerd aan de plant die wij enige jaren in de tuin hadden staan, laat ik hier in Moesson, voor de vele Indische lezers die deze plant niet kennen, afdrukken de prachtige foto die ik in 1931 van bloem en blad maakte. Dat was in Surabaya. Van de biologieleraar Keyzer kreeg ik een grote ronde knol, donker bruin. De middellijn was liefst 32 centimeter, de hoogte ongeveer 20 centimeter. Uit deze droogstaande knol kwam heel langzaam omhoog een tenslotte meer dan 20 centimeter hoge zeer dikke spitse groene spruit. Het buitenste omhulsel bestond uit drie bladen, zoals in de loop van verscheidene weken bleek. Deze bladen verwijden zich, verwelkten en vielen omlaag. Tevoorschijn kwam een dikke bloemknop op een wel 20 centimeter lange, wel haast 5 centimeter dikke, groen en lichtgeelgespikkelde, van niet erg scherpe stekeltjes voorziene steel. Wij waren in spanning: Wat mocht daar wel uitkomen? De knop groeide en groeide, en eindelijk ontplooide zich die wonderbaarlijke bloem die op de foto staat. Wetende dat de bol 32 cm breed is, kan men zich een voorstelling maken van de ge weldige afmetingen van deze bloem. Eén enkel blad om sloot als een wijde kelk met sierlijk gegolfde rand het in wendige. De kleur van deze grote kelk, beneden in de diepte, was lichtgeel, en dan naar omhoog in het groene spelend, heel lichtgroen, en hoger op iets donkerder groen, dan met violette adertjes, naar violet en paars toe langs de gegolfde rand. De kelk had iets diaphaans, maar door zichtig was hij toch niet, behalve aan de linker kant, en daar kan je op de foto zien dat dat éne blad rechtsom loopt en aan zijn binnenkant iets meer dan een volle om loop bereikt. Binnen die "bloeischede" op de bodem, als een verlenging van de steel, stond een zeer dikke zuil die omhoog, overging in een soort knots, meer dan 20 cm. breed. Deze knots was heel donker bruin-rood, mat als zeer kort geschoren fluweel, en zeer onregelmatig gedeukt. Vandaar de naam: "amorphophallus". Immers de "a" bij "morphi" (oudgrieks voor vorm) duidt aan: zonder vorm, vormloos of slecht gevormd, in tegenstelling dus. Direct onder die knots aansluitend bevond zich een brede ring van roomkleurige "mannelijke bloemen", in dit geval: ik meen niet meer dan één meeldraad. Bijna aansluitend daaronder, tot een eind in de diepte, was er een minstens zo brede ring van eveneens roomkleurige "vrouwelijke bloemen". Beide soorten bloemen als kleine knopjes. Ik moet tot mijn schande bekennen dat ik ze niet zo goed bekeken heb. Misschien kan de dikke lijkenlucht die van de knots uitging mij een beetje verontschuldigen! De vrouwelijke bloemen zijn het eerst rijp, zodat insekten die, over de manlijke bloemen heen, omlaag kruipen de vrouwelijke niet kunnen bevruchten. Althans aanvankelijk, zal dus alleen bevruchting kunnen plaatsvinden door middel van stuifmeel dat door insekten van uit andere planten aan hun poten of haren wordt meegebracht (kruisbestuiving). Zijn de vrouwelijke bloemen bestoven, dan worden de manlijke rijp en kunnen de insekten stuifmeel meenemen om andere bloemen te bevruchten. De walgelijke stank van de knots staat in schrille tegenstelling tot de gratie en de prachtige kleuren- en vormen-rijkdom van de bloei schede en van het inwendige. Zoals het zo dikwijls, on middellijk, of bij enig nadenken, tegenover allerlei levens vormen het geval is, zo sta je ook hier met de onbeant woordbare vraag: "Vanwaar"! Dat raffinement! Wij konden de plant niet in huis hebben en zetten hem maar ver weg in de tuin. De stank bleef niet minder merk baar. De schoonheid van deze bloem duurt maar enkele da gen. Hij verlept en verrot. Wij stopten de bol dan in de grond. Vele maanden later kwam er weer zo'n dikke spitse spruit omhoog. Maar nu, niet met een bloem erin! Met een blad. Dat blad ontwikkelde zich tot een soort boompje op een ongeveer 4 centimeter dikke, lichtgroen en geel gevlekte met stekeltjes bedekte steel, ongeveer 40 centimeter hoog. Dat éne blad was overal zo diep ingesneden dat het wel een struik met zeer veel bladeren leek, rechts van de kleine meisjes. Een paar jaren later hebben wij weer een knol gekregen, veel kleiner, 15 cm en ook daarvan kregen wij een bloem en een blad te zien. Het schijnt dat de knol door een zeker gehalte aan cyaan- waterstofzuur dodelijk vergiftig is. Die giftigheid zou door koken verdwijnen en de knol zou dan eetbaar zijn en lekker. Dat ik nu hier dit stukje heb kunnen tikken komt misschien wel daardoor dat ik van die eetbaarheid toch maar geen gebruik gemaakt heb. Ik vergat te zeggen dat het volledig ontwikkelde "struik blad" ongeveer twee meter breed en anderhalve meter hoog werd. c A VAN DEjs] BOSCH 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1978 | | pagina 9