"OPONTHOUD"
Als ge hier aankomt, wilt de pas vertragen
En stilstaan op een lieflijk punt.
Een beeld dat meer bekoort, moogt ge niet vragen,
Dit bruin riviertje en dit witte rund.
Van grote hoogte kwam het water dalen
En vallen langs een grijze wand,
In groene kom, waarin zich vele malen,
De schoonheid spiegelt van het land.
Wanneer ge straks de nevel zult zien hangen,
Boven de kom waarin het water stort,
Bevangt U, juist als mij, een eindeloos verlangen,
Te zoeken naar het rijk waar men niet ouder wordt.
Ik weet, ge gaat nu verder op Uw wegen,
Naar gindse kloof, waar gij het vinden kunt.
Denk dan aan mij, ik hield U even tegen,
Hier bij de bamboestoelen en het witte rund.
T. A. DE HAAN
April 1978
Op weg naar de kloof van Harau, nabij Pajakumbuh, in West Sumatra.
DE SCHAAR
Het stukje over de schaar in Moesson
no. 7 bracht bij mij in herinnering, wat
een simpele schaar (ook een Solinger,
zg. kleermakerssdhaar) voor mij bete
kend heeft.
In een van de drie kampen, waar ik
heen moest, nl. Moentilan, ging ik elke
morgen na mijn werk in de keuken
met matras en valiesje naar buiten om
een en ander in de zon te leggen en
beide te controleren op de stinkende
koetoe boesoek.
Op een dag bracht ik eerst het valies
je naar binnen en liep daarmee open
geslagen langs de vijver. Ineens hoor
de ik iets ploffen in het water, en in
mijn valiesje kijkend, had ik niet da
delijk in de gaten wat dat geweest kon
zijn, maar in de zaal terugkomend
merkte ik dat de schaar er op onver
klaarbare manier uit was gevallen en
dus in de modderige vijver moest lig
gen.
Wetend dat er plannen waren van de
Jap om die vijver schoon te laten ma
ken, vroeg ik het zoontje van mijn
buurvrouw mij te waarschuwen, als bij
het ophalen van alle modder die schaar
te voorschijn zou komen, aangezien ik
er zelf niet bij kon zijn door mijn werk
in de keuken en er meteen ook het
zaalhoofd van in kennis stelde, begrij
pend dat iedereen wel beslag zou wil-
,ien leggen op die schaar.
En warempel, ik kreeg 'm terug en zelfs
na die paar maanden in de modder nog
even scherp en sinds die tijd al die
jaren er na scherp gebleven. Onlangs
heb ik de schaar weggegeven aan een
oud-kampgenote, zelf ben ik nu te oud
geworden (inmiddels 92 jaar) om mijn
trouwe schaar te gebruiken, die meer
dan een halve eeuw lang alles had ge
knipt, wat ik te maken had aan heren-
pyama's en ochtend- en avondjapon
nen van mijn dochters en mij en ook
na alle volkomen verdere verlies nog
zijn dienst deed. De schaar werd dus
ook voor mij een simpel dierbaar be
zit, misschien voor velen onbegrijpelijk,
een herinnering aan veel voorbijgegaan
geluk en vrede in ons dierbaar Indië.
H. M. v. d. MADE-KLEIN
PAELLA
Onze hartelijke dank voor de paella
recepten. Inmiddels hebben wij ver
schillende geprobeerd, die elk aan
leiding kunnen geven tot een oneindig
aantal smakelijke variaties.
Ik behoor tot die Indo's, die zonder
aarzeling alles proberen te eten, wat
ze op hun zwerftochten tegen komen.
Zo zag ik eens op een markt in Parijs
een ketting verschrompelde grijszwar
te worsten hangen. Ik dacht, als men
sen bereid zijn zoiets griezeligs te
eten, dan moet het wel heel erg lekker
zijn! Nou inderdaad, het was zalig met
warme rijst en sambal badjak.
Mijn nageslacht volgt in dit opzicht
het goede voorbeeld. Ik herinner me
de ontsteltenis van de obers en dien
sters in een restaurant in Lyon, toen
mijn zoon (zeven jaar) in één teug zijn
glas wijn tot de bodem leeg dronk. Tot
zijn verontschuldiging moet gezegd
worden, dat het een verrukkelijke, licht
mousserende Macon Blanc was van
nog geen jaar oud.
Hartelijke groeten van het paella-eten
de gezin,
H. L. DOPPERT
GELUKKIG
Een van de vele prettige brieven die
wij geregeld n.a.v. "Wie, wat, waar,
wanneer"-opsporingen ontvangen.
"Het verheugt mij u te kunnen mede
delen dat wij op onze advertentie in
Moesson nr. 3 verscheidene reacties
hebben ontvangen (en intussen ook
contact hebben met de gezochte per-
son(en).
Het is wel fijn te constateren dat ons
tijdschrift zo wijd verspreid is en daar
door de binding blijft bestaan tussen
de mensen uit Indonesië, dat wij nooit
en te nimmer kunnen en mogen ver
geten waar wij ook verblijven.
B. E. E. KELDER
11