Af*'
Een gedeelte van de theetuinen te Ngargoloko-Malebari na
de ontginning. Op de achtergrond in het midden de tjemara-
laan, ongeveer 1 km lang, zich uitstrekkend van de grens
der onderneming tot aan de Lodji (Administrateurswoning).
Geheel op de achtergrond zijn vaag de bomen te zien, die
de grens uitmaken tussen de onderneming van mijn vader
en de rubber- en theeonderneming Melambong, Directeur
Baron van Heeckeren, administrateur de heer W. van San-
dick. Rechts in het midden boog de tjemaralaan af en zette
zich voort tot aan de Administrateurswoning, die op deze
foto niet te zien is. Achter dit snijpunt lag de desa Gawok.
De weg was geheel berijdbaar voor wagens en ook voor
auto's. Aan het eind ervan (als men deze foto bekijkt dus
achter de rug van de beschouwer) begon het terrein te
stijgen en ging over in het geweldige bergmassief van de
G. Merbaboe, geleidelijk stijgende tot 7000 voet (Male-
bari lag op ongeveer 4000 voet boven de zeespiegel). De
totale oppervlakte der onderneming was 400 bahoe.
Rechts in het midden van de foto de open "warong" (eet
gelegenheid) voor de ondernemingsbevolking.
in een huwelijkscrisis stak (ja, toen
ook!) Ze was ziek van ellende en Ma-
lebari had door zijn verrukkelijk kli
maat zo'n beetje de faam gekregen
van een health ressort. Menigeen
keerde gesterkt in de hitte terug. De
jonge vrouw kwam niet uit de hitte,
maar uit het koelere Salatiga en ze
kwam niet alleen, maar vergezeld van
haar dokter. Mijn moeder die al dade
lijk door had waar het mis zat, gaf arts
en patiënte een geduchte schrobbering,
dat kon ze goed het kleine vrouwtje.
Ik prees me gelukkig dat Ma uiterst
zelden boos was op mij. Diezelfde
avond nog kwam de climax. Een kleine
jongen strompelde op gewonde voeten
de laan in en viel op de stoep van het
plat neer. "Pappi!" ledereen was vol
ontroerde bewondering voor het ke
reltje, dat zijn vader te voet was na
gereisd, te Melambong geweigerd had
zich te laten vervoeren: nee, hij wilde
zijn vader zelf halen. Spoorslags keer
de de dokter naar zijn gezin terug.
Hoe weet je dat toch allemaal, je was
een kind! zegt men wel eens, maar een
ondernemingskind tussen niets dan
volwassenen kon het niet helpen dat
ze boven haar leeftijd "wijs" werd.
Vroeg wijs, vroeg rot, vroeg rijp, vroeg
zot, gold het in die tijd, maar gode zij
dank werd ik niet rot en daar ook de
rijpheid nog lang op zich liet wachten,
ook niet zot. Ik zou deze jaren voor
geen goud willen missen. Weliswaar
was het kinderleven, zoals mevrouw
Székely-Lulofs in een recensie over
mijn roman Theeland opmerkte, een
zaam, "het schrijnende eenzaamheids
wee van het Indische kind Elsje", maar
het staalde je voor latere tijden van
eenzaamheid, het staalde je voor late
re tijden van eenzaamheid, het deed
je, zoals ik op 20-jarige leeftijd schreef,
de stilte liefhebben: "O, zoete stilte,
vol van stemmen, u heb ik lief vanaf
mijn prilste tijd."
Kortgeleden, op reis in Zwitserland en
Italië, sprak ik een ander onderne
mingskind, nu naar Amerika geëmi
greerd. "Wat snakte ik naar het land,
als ik op het internaat zat", vertrouwde
ze me toe, "die heerlijke vrijheid en ik
maar "opgesloten".
Kwamen er dan geen kinderen door de
tjemaralaan? Natuurlijk, maar bij grote
tussenpozen. Mijn neefje van gelijke
leeftijd, met wie ik dan de windbuks
hanteerde en pijl en boog. Merkwaar
dig genoeg deed zich nooit een onge
luk voor, afgezien van de nodige
schrammen en bloedende knieën. Met
meisjesbezoeksters schommelde ik om
het hardst of liet mijn trein rijden op
het plat. De speelkamer liet ik ze niet
graag ziendat was mijn schatka
mer. Maar er was buiten genoeg te
doen en te zien, al waren het maar de
regimenten katten, die allen van dië
éne alas-kater afstamden.
Op dagen dat de tjemaralaan van be
zoek verschoond bleef, haalde ik beur
telings twee poppen uit de kamer. De
ene was van celluloid en stak in "da
meskleding" met puntschoenen en ge
ribbelde kousen, óók van celluloid. Dit
lichaam had in een doos gezeten met
vier opschroefbare koppen, natuurlijk
ook van het onbreekbare materiaal.
Daaronder was één kattekop met
fraaie snor en die werd het. Permanent
stond ze op dat elegant ingesnoerde
lijf. Het geheel kreeg de naam van Ma
dame Minet. De andere pop was van
zachter stof, vermoedelijk vilt, ook het
hoofd. Hij was als matroos gekleed en
omdat zijn donkere ogen me aan die
van mijn jongste broer herinnerden,
heette hij Pim. Hij sprak van verre
reizen, avonturen achter de bergenho-
rizon, hij activeerde mijn kinderfanta
sie. Ik sloeg bij de bocht van de tje
maralaan links af en dwaalde uren
lang door de theetuinen, op de witte,
schone paden tussen de struiken, ik
zag de theebloesems, ik rook de geur
van het jonge blad, de orange pecco,
ik bewonderde de vingervlugheid van
de pluksters, die in ijltempo hun ba-
kols vulden (in verschillende fasen
van de theebloei). Kohndoro Non-
ni, zeiden ze gerustgesteld, alleen met
haar poppen. Toen Jock en Torry nog
meegingen stoven ze bij mijn nadering
gillend uiteen: "Awas, awas, asoe!"
Ik nam dan een kijkje bij de pannen-
bakkerij en bij de bevolkingswarong en
groette de Ronggoh, die zo deftig als
hij was in zijn witte jas en ritselende
sarong, terstond op zijn hurken ging en
voor het nietige geval dat ik toen was,
een plechtige sembah maakte. Dat de
den ook de meeste mandoers. Ik ging
(lees verder volgende pagina)
5