Overstroming te Banda Aceh (Kota Radja]
KNIL
Het huis vari de
heer D. E. Weenas
in Neusu iaya.
Het water zou nog
tot de helft van de
ramen stijgen.
Voor de tweede maal in 1978 is Banda
Aceh door een grote overstroming ge
troffen n.l. op 19, 20 en 21 december.
De eerste ramp voltrok zich op 29, 30
en 31 juli 1978.
Op 19 december 1978 werd om 9.00
uur plaatselijke tijd vanuit Seulimeum,
dat 42 km bovenstrooms ligt aan de
Atjeh-rivier, telefonisch doorgegeven,
dat een grote watermassa op komst
was.
Om 14.00 uur dezelfde dag was het
water reeds bij Peunajong. De volgen
de dag stond het water reeds 1,5 meter
hoog in Kota Radja. Ongeveer 35.000
personen zochten hun heil in hogere
gedeelten van de kota zoals de Grote
Moskee, Prot.Kerk, Sportschool met
verdieping bij het Militair Hospitaal,
het Gouverneurskantoor en nog vele
andere woningen met een verdieping.
Vanaf Ketapang Dua in de richting
van de stad was de waterstand 2 m.
De laatste berichten melden 6 doden.
Enkele honderden kampong-bewoners
hebben hun woningen en andere bezit
tingen zoals huisraad, karbouwen, gei
ten en kippen verloren. Het huisje van
de oud-marechaussee Pak Wenno (95),
dat op de oever van de Atjeh-rivier
stond, is door de bandjir meegesleurd.
Bij overstromingen in b.v. India ver
schijnen er meteen gironummers op de
televisie om de mensen bij te staan.
Is het niet een eerdere plicht, de ge
dupeerden van Atjeh, een deel van
het voormalige Nederlands - Indië, te
Geldstortingen op:
Giro 6685 Tjalie Robinson BV
met vermelding Bandjir Aceh
Of op giro 3.56.46.00 Stichting
Peutjut-fonds, Postbus 22,
Bloemendaal met vermelding:
Bandjir Aceh
helpen? Het land, dat door de lang
durige krijg reeds veel heeft moeten
incasseren? Het zal door hen zeer op
prijs worden gesteld.
Met Kerstmis kreeg ik van een Atjehs
schriftgeleerde, die nu in Leiden ver
der studeert, het volgende Atjehse
rijmpje:
beulanda ngón atjeh meumusoh dileë
djinoë ka lageë murid ngön gureë
dileë ta muprang majét meuseubeë
niba' Tuhan ampon ta lakeë.
Vertaling:
Hollanders en Atjehers
waren vroeger vijanden
nu is als het ware de verhouding
leraar-leerling ontstaan
voorheen voerden zij oorlog;
de lijken lagen opgestapeld,
aan God vragen wij nu om vergeving.
Hopelijk kan door tussenkomst van
het Indisch tijdschrift Moesson finan
ciële hulp worden geboden aan de ge
dupeerden. Eventuele gelden zullen in
totaal door de Stichting Peutjut-fonds
aan de Gouverneur van Atjeh Prof. A.
Madjid Ibrahim worden overgemaakt
d.t.k. van de Indonesische Overzeese
Bank te Amsterdam, (mailtransfer)
J. H. J. Brendgen.
Afgebeeld is een tot op het bot ver
magerde Nederlandse Krijgsgevangene
in gesprek met een gewapende Japanse
soldaat, die grijnzend de slavenarbei
der bewaakt.
Het onderschrift duidt aan, dat de sla
venarbeider (zonder misverstand een
ex-Knilmilitair voorstellend) zijn bewa
ker informeert.
Waar voor mij, evenals voor zovelen
werkzaam en wonend in de "Gordel
van Smaragd", vanaf mijn jeugd het
symbool van de grijnzende Japanner
het zinnebeeld is geworden van de
Japanse dreiging in de Stille Oceaan,
onder meer rechtstreeks gericht tegen
Nederlandse Belangen in de Tropen,
acht ik tekening en onderschrift stui
tend voor alle Knil-militairen.
Zij hebben zich immers van oud tot
jong niet gespaard voor de handhaving
van het Koninkrijk der Nederlanden in
de Tropen, gemiddeld onbewust van de
strategische machtsverhoudingen, wel
ke zich langzamerhand, zeker tot 1942,
- en gelukkig zeer tijdelijk - ten voor
dele van de agressor hebben ontwik
keld.
M.i. is het laatste wat een Knil-militair
- ook nu nog(!) - zal doen, zijn het
maken van gemene zaak met de (erf)
vijand of deze betrekken in zijn (te
rechte) disappreciatie van de (opeen
volgende Nederlandse) Regeringen,
wiens Gezag hij als roeping buiten de
grenzen van Nederland, heeft uitge
dragen en gehandhaafd tot aan de sou-
vereiniteitsoverdracht.
Mogelijk zal eerder een caricatuur
aanslaan van gemiste kansen, mange
lende defensie-begrotingen (o.m. het
beruchte "halve-minimum", bovendien
slechts ten dele uitgevoerd) etc. Doch
alles is (evenals het ei van Columbus)
achteraf, reeds historie en niet-te her
roepen!
Mag ik U daarom voorstellen te willen
KNIL-GEDULD
"Wij wachten 33 jaar en 5 maanden op onze
soldij".
onderzoeken of meer lezers denken
zoals ik. Zo ja, dan rest mij slechts U
uit te nodigen dergelijke schetsjes in
Uw voortreffelijke periodiek achterwe
ge te willen laten. De bedoelde Knil-
Generatie van JAN tot Generaal heeft
reeds voldoende geofferd en meege
maakt, dan dat deze tot caricatuur
moet worden gedegradeerd.
J. M. GERVERDINCK
KNIL
Antwoord:
Veel te zwaar op de hand en te ver
gezocht! Niemand van ons, noch de
tekenaar Poirrié, noch de lezer die het
idee doorgaf, heeft er aan gedacht, dat
iemand deze cartoon zo zou uitleggen!
De veronderstelling, als zouden wij
geen respect hebben voor het KNIL
vind ik een grovere belediging, dan wat
u uit deze prent leest.
Geen krijgsgevangene kon het toen
al in zijn hoofd halen zo zijn problemen
met een Japanse wacht te bespreken!
De cartoon geeft een gefingeerde si
tuatie aan, de tijd waarop het KNIL
op zijn rechtmatige uitbetaling wacht,
is niet verzonnen maar juist. En dat is
dan ook het enige waarom wij niet
kunnen lachen. d recj
(er zijn tot nog toe geen klachten ge
weest, maar mochten die er wel zijn,
dan laten wij dit plaatje natuurlijk ach
terwege.)
12