PANDJI LARAS Partini Djajadiningrat, een telg uit het Mangkoenegarase huis, huwde vele, vele jaren geleden proL Hoessein Djajadiningrat (die toen nog geen hoogleraar was, maar wel een Leidse doctorstitel de zijne mocht noemen). In I960 overleed prof. Hoessein, die in zijn briljante carrière ook nog Directeur van Onderwijs en Eredienst was geweest. Zijn weduwe heeft zich na zijn dood o.a. beziggehouden met het schrijven van Javaanse verhalen, meeestal gebaseerd op de folklore. Een aantal van deze verhalen is gebundeld en in de Bahasa uitgegeven, speciaal voor kinderen. De schrijfster beheerst echter ook het Nederlands en van enige in het Nederlands gestelde verhalen mogen wij er thans enige afdrukken. Hiernevens het eerste: Pandji Laras. 16 door: B. R. A. Partini Djajadiningrat Timun Emas woonde al enige tijd in het bos. Raden Putro bezocht haar elke dag, maar durfde haar nog steeds niet naar huis te brengen uit vrees, dat zijn vader en de bevolking haar niet als zijn vrouw zouden erkennen. Het toeval wilde, dat in dat bos dicht bij de beek de koning der Gandarwo's (koning der duivels) woonde. Hij had een mooie dochter, die Sara heette (in de Javaanse verhalen Sarak genoemd). De vader had haar gezegd, dat zij één van de duivels moest trouwen, maar daar ze steeds weigerde en hij ook te veel van haar hield om haar te dwingen, was zij nog steeds ongehuwd. Op al zijn smeek beden antwoordde zij, dat zij slechts zou trouwen met iemand, die ze innig lief had en dat hij een mens moest zijn. Het hielp niets, of hij al waarschuwde, dat zo'n verbintenis ongeluk zou brengen. "Een mens," antwoordde zij, "en anders geen man!" Tegen de schemering, als zij zich in de beek ging baden, keek zij naar het pasgebouwde huisje en zag de mooie vrouw, die erin woonde. Ook zag zij de mooie Prins Raden Putro; soms was zij erg jaloers op Timun Emas. Op een dag, dat Raden Putro niet thuis was, stapte zij het huis binnen en sprak Timun Emas aan. "Wie ben je?" "Ik ben Timun Emas, de vrouw van Raden Putro", was het ant woord. "Leugenaarster! Jij zoudt de vrouw zijn van Raden Putro? Dat is mijn man!" zei Sarak woedend. Zonder verder wat te zeggen, over weldigde zij Timun Emas en sleepte haar naar een ravijn en wierp haar erin. Toen nam zij de gestalte van Timun Emas aan en wachtte Raden Putro af. Die dacht niet anders, dan dat zijn ech. te vrouw op hem wachtte. Maar al koesterde Raden Putro niet de gering ste argwaan, met Djodék Sonto was het anders. Hoewel hij ook van Timun Emas had gehouden, nu scheen dat geheel veranderd. Hij kon niet meer aardig zijn tegen zijn meesteres, al begreep hij ook zelf niet hoe dat kwam. Timun Emas was echter niet gestorven. Toen zij in het ravijn lag en weer tot bewustzijn kwam, huilde zij natuurlijk om haar man en smeekte om haar uit het ravijn te halen. Zij wist echter niet, dat hij niets van haar lot wist. Zij kreeg echter hulp van zeven engelen, die de schanddaad van hun vijandin, de dochter van de machtige duivel, Sarak, hadden gezien. Met hun zevenen haalden ze de on gelukkige Timun Emas uit het ravijn, bouwden haar een huisje en lieten haar daarin wonen. Toen gingen zij weer naar de hemel terug, na tevoren w Timun Emas gezegd te hebben, dat als zij iets nodig had, zij driemaal op de grond moest stampen en dan zou den zij komen! Timun Emas, die aan de dood was ontsnapt, beloofde dat maar al te graag! Na enige tijd werd Timun Emas moe der en wel van een beeldschoon knaapje. Zij gaf hem de naam van Pan dji Laras. Het kind groeide op en be reikte de leeftijd van zes jaar. Raden Putro bleef onkundig van de geboorte van zijn kind. De oude koning stierf en Raden Putro volgde hem op. Tot zijn groot verdriet kreeg zijn vrouw maar geen kinderen en hij verlangde er toch zo erg naar. Bovendien wenste zijn volk een troon opvolger. Pandji Laras werd intussen ouder. Hij bleek een heel schrandere jongen te zijn, hield zeer veel van dieren en speelde in het bos met de boshanen, badjings, konijnen, kidangs en andere dieren. Eens, toen hij als gewoonlijk weer in het bos speelde, zag hij een kraai met een ei. Het was net, of de kraai zei: "Dit is voor jou, Pandji Laras". Blij nam hij het ei aan en ging ermee naar huis. Uit de verte schreeuwde hij luid zijn moeder toe: "Ibu, ibu, ik heb een ei van een kraai gekregen en ik zal het de slang laten uitbroeden". Hij ging naar een reusachtige slang en legde het ei voor haar neer. Na enige tijd kwam hij kijken en groot was zijn verbazing, toen hij zag, dat uit het ei geen kraai, maar een jong, mooi haan tje te voorschijn kwam. Al vroeg begon hij het haantje te oefenen in het vech ten en weldra bemerkte hij, dat de haan onoverwinnelijk was. Jaren gingen voorbij en op een dag vroeg Pandji Laras zijn moeder, waar toch zijn vader was. Zijn moeder vond, dat hij groot ge noeg was om haar verhaal te begrijpen en vertelde hem haar ervaringen. Pan dji Laras was zeer onder de indruk van het verhaal en vroeg zijn moeder, of hij naar zijn vader mocht zoeken. Timun Emas trachtte hem tegen te houden, maar het hielp niet. Hij moest en zou zijn vader zoeken en hem dan vertellen, waar zijp moeder zich be vond. De haan nam hij mee. Na enige dagen lopen kwam hij in het rijk van zijn vader, maar dat wist hij niet. Wel hoorde hij al gauw, dat de vorst een groot liefhebber was van hanengevechten en ieder, die hem dat genot kon verschaffen, bij zich liet ko men. De vorst had buitengewoon ster ke hanen en pochte, dat ze onoverwin nelijk waren. Toen Pandji Laras dat hoorde vertel len, ging hij met zijn haan naar de vorst. Doch de vorst kon, toen hij het jonge haantje zag, niet geloven, dat het zo sterk kon zijn. Verachtelijk zei hij: "En als je verliest, wat kun je dan betalen?" Beschaamd moest Pandji La ras bekennen, dat hij zeer arm was, maar ten slotte zei hij: "Ik sta er met mijn hoofd borg voor, dat mijn haan zal winnen." Al spoedig deed het gerucht de ronde, dat een rondreizende knaap durfde te wedden met de machtige vorst, dat zijn haan zou winnen. Van heinde en ver stroomden de mensen toe, om het ha nengevecht te zien. ledereen was vol spanning, toen het hanengevecht een aanvang nam en wachtte wat er zou gebeuren en hoe het einde zou zijn. Nu en dan keken de toeschouwers medelijdend naar de jongen, want hij zou het verlies van zijn haan met zijn eigen leven moeten betalen. De haan liet zich duchtig toetakelen. Maar Pan dji Laras bleef kalm en onverschillig toekijken. Eindelijk riep hij zijn haan wat toe en deze antwoordde met een menselijke stem, terwijl hij deze woor den zong: "Bek, bek, beb kukukuruk Djagoné Pandji Laras Umahé tengah ngalas Ibu-né Timun Emas Bapaké Raden Putro Omahé neng Djennggolo Abdiné Djodeksonto. Tok, tok, tok, Kukeleku, Ik ben de haan van Pandji Laras Zijn huis staat in het bos. Zijn moeder is Timun Emas. Zijn vader is Raden Putro. Zijn huis staat in Djenggala Zijn dienaar is Djodèksonto. Het volk keek verbaasd op en de vorst

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 16