Herinneringen van een Oud-Bataviaan
Het stukje in "Moesson" No. 4 onder het hoofd "Kalongs" deed mij met wee
moed terugdenken aan mijn jeugdjaren toen in de namiddag de kalongs bij
zwermen overvlogen. Wij woonden immers in de buitenwijken van Weltevreden
zoals het centrum van Batavia vroeger heette, waar mijn ouders hun melkerij
hadden met een grote weide ten behoeve van het melkvee dat daar onder de
hoede van een "toekang angon" mocht grazen.
Elke middag was het voor ons jongens
voetballen op blote kakies, nadat wij
eerst het verse koeienmest hadden
opgeruimd. Er na was het bij elkaar
zitten rondom een vuurtje van uitge
droogde mest en dan maar wachten
wie van ons de eerste kalong aan de
noordelijke horizon in zicht zou krijgen.
Een goede oefening voor de ogen.
De eerste noemden we de verkenner
want daarna kwam het leger van ka
longs bij slierten en was de hemel
verduisterd, heel hoog als ze wind
mee hadden (wat meestal het geval
was in de droge maanden). Mijn oud
ste broer was al oud genoeg om van
het jachtgeweer van mijn vader ge
bruik te mogen maken. Kalongs schie
ten was voor ons een sensatie. Als ze
hoog overkwamen en dus te hoog
om ze te raken, hielden we de doerian
en kapokbomen in de gaten. Kalongs
zijn nl. gek op de bloesems, en de uit
komende vruchtjes. Mijn broer schoot
ze alleen als ze om de boom vlogen
om zich aan een of andere twijg vast
te grijpen. Een hangende kalong raken
is geen kunst en je kon ze ook in dat
geval niet naar beneden krijgen. In de
regentijd als de wind uit het zuiden
kwam, dan was de sensatie ten top
want dan kwamen de kalongs met te
genwind bij zwermen laag overvliegen.
De neergeschoten kalongs namen we
mee naar huis ze werden op het ach
tererf geslacht. De borststukken en
vooral de lever zijn gebakken in boter
en ketjap een lekkernij. Het vleugel
been tussen elleboog en borst was
zeer gewild als sigarettenpijp. Onno
dig te zeggen dat pa onze liefhebberij
niet al te leuk vond, omdat we telkens
maar geld nodig hadden om hulzen,
kruit en grove hagel te kopen bij de
fa. Tio Tek Hong in Pasar Baroe. Dik
wijls genoeg werd het ons onthouden.
Als we soms wel kruit en hulzen had
den en geen hagel, wel, daar wisten
wij kwajongens raad op. Tussen onze
kamer en die van pa en ma was een
doorgang in de scheidingsmuur zonder
deur. Nu had pa een gordijn daar ge
hangen en verzwaard met loden kogel
tjes (lopertjes in jagerslatijn) in de
zoom onderaan. Zodra mijn ouders
zich ter ruste begaven, slopen wij op
onze tenen naar het gordijn, maakten
met een mesje een gaatje in de zoom
en rolden een handvol van de kogeltjes
uit. Het ging alles goed totdat mijn
vader het toch wel raar vond dat het
gordijn nog kon opwaaien. Hij bevoel
de de zoom en vond er nog maar en
kele kogeltjes in. Hij kon wel op zijn
vingers natellen wie de schuldige was.
Het was voor ons op rapport, een uit
brander en straf. Helaas kwam aan
ons plezier een abrupt einde toen
mijn oudste broer door niet tijdig
ingrijpen van onze huisdokter aan ap
pendicitis overleed.
Na een tijd werd het huis en grond
verkocht en verhuisden wij naar de
Oude Tamarindelaan, dus meer in de
bebouwde kom van de stad. Een oude
kameraad van mijn overleden broer
woonde in de buurt en bleef ons trouw
opzoeken. Mijn ouders kochten een
auto, een Delahaye, naar onze mo
derne begrippen een monster van een
wagen met veel koper. We hadden
een inheemse chauffeur en nu wilde
ieder van ons de auto leren besturen.
Zelfs mijn nicht, die met trots achter
het stuur zat, terwijl wij achter in angst
zaten maar niets lieten merken. Eens
probeerde zij onze garage binnen te
rijden en zag kans om met het spat
bord een grote aarden pot met palm
tegen de vlakte te rijden. Wij hadden
nu vervoer en zo kwam de lust bij ons
op, de Tangerangse weg op te rijden
om weer kalongs te schieten, maar
dat deden wij nu alleen als de wind
uit het zuiden woei en de kalongs dan
laag zouden overkomen. Eens waren
we wat laat van huis vertrokken en
toen we halfweg buiten waren was de
lucht al vol van ze. Onze kennis werd
daardoor zo opgewonden dat hij
vroeg op een zijweggetje te stoppen.
Hij sprong er uit en schoot een laag
vliegende kalong af die in de greppel
naast de grote weg viel juist op het
moment dat de eerste van een twee
tal auto's passeerde. Tot onze schrik
zagen we een vierkant vaandel op de
eerste auto waaien. Eén van de heren
wees op de plek waar de kalong was
gevallen. De andere was G.G. Fock
die dikwijls buiten de stad tripjes
maakte. Onze kennis had het later nog
over een "near miss", want veronder
stel dat de kalong in zijn auto was
gevallen! De kalongs die werden af
geschoten brachten we meestal naar
de kazerne waar de Ambonese com-
pie. was ondergebracht en gaven ze
daar af aan de wacht die ze dankbaar
aanvaardde. Of ze gingen naar een fa
milie uit Ternate die tegenover ons
woonde en die er een soort goeleh
kambing van maakte. Later verhuisden
we weer, nu naar de Djoharlaan vlak
bij de spoorwegovergang. Ook hier
gingen wij zo nu en dan er op uit in de
namiddag. Ik was het die bij zo'n ge
legenheid onwetend een kalong neer
haalde met onder iedere vleugel een
jong. Eén overleefde het en dat bracht
ik mee naar huis. Het beestje krijste
veel en werd voorlopig in een kooitje
gedaan waarin het aan een dwarsstok-
je hing. Ik stopte een propje watten in
zijn bek gedrenkt in melk. Ik zag dat 't
jong er aan zoog en door het propje
met melk nat te houden kreeg hij zijn
voedsel binnen. Toen hij mij begon te
kennen, haalde ik hem uit de kooi en
liet hem aan de waslijn hangen. Na
een week ging ik over tot voeden met
stukjes mangga, papaja of andere sap
pige vrucht. Mijn kleine kalong groei
de als kool. Het was aardig te zien
hoe hij op zijn baas reageerde. Zodra
hij me zag begon hij te krijsen en
kroop langs de lijn op mij af. Slapen
deed hij door aan één klauw te hangen
en zich geheel met zijn vleugels te
bedekken. Hij begon nu ook al vlieg-
oefeningen te houden door hangende
aan zijn beide klauwen heftig met zijn
vleugels te zwaaien. En toen gebeur
de het op een dag toen ik hem riep,
dat de kalong zich liet vallen en naar
mij toevloog om zich met zijn klauwen
aan mijn hemd vast te grijpen. Ik kon
dan gewoon rondlopen met de kalong
op mijn borst. Op een ochtend kwam
onze baboe mij verschrikt vertellen
dat mijn kalong "hilang" (verdwenen)
was. Ik nam aan dat hij aan zijn in
stinct gevolg had gegeven en in de
nacht uitgevlogen. Het was toch mijn
plan hem later buiten aan de Tange
rangse weg zijn vrijheid te geven om
zich bij zijn soortgenoten te voegen.
Helaas kwam baboe later uit de pasar
terug om mij te vertellen dat zij daar
had gehoord dat de overwegwachter
een verdwaalde kalong op zijn erfje
had doodgeslagen. Ik voelde mij schul
dig hem niet met een kettinkje aan de
lijn te hebben vastgelegd. Ik kon het
de overwegwachter ook niet kwalijk
nemen, want hoe kon de man weten
dat het een tamme kalong was. Mijn
kleine kalong, met zoveel geduld groot
gebracht, was dood en meteen mijn
zucht om op kalongs te schieten.
Wat betreft de vragen van Dr. Berg
mans, ik heb nooit één kalong uit de
zwermen laag over het bandjirkanaal
zien scheren om te drinken. Ze kwa
men van de kust gevlogen waar ze bij
trossen aan de bomen hingen en het
is mogelijk dat ze daar wat zeewater
drinken. Dat echter de vruchteneten-
de kalongs vis zouden eten, lijkt me
wel een sterk verhaal. Nooit van ge
hoord.
F. PAULI
"BASIS"
Indonesisch maandblad voor
Cultuur en Maatschappij
redactie: Dick Hartoko
Abonnementsprijs:
18,zeepost.
Abonnementen rechtstreeks op
geven bij Administrasi Basis,
Penerbitan Yayasan Kanisius, jl.
P. Senopati 24, Yogyakarta, In
donesia. Betalen per postwissel
of via Claverbond, Nijmegen, gi
ro 828228.
22