uit een (Dude ^Djatihouten kiót (I) omstandige beschrijving bevatten van de zogenaamde Overland-route tus sen Nederland en Nederlands-lndië en daardoor een zekere historische be tekenis hebben. Bij die overland-route ging de reis ge deeltelijk per stoomboot en voor een ander deel door Egypte en ze duurde maar twee maanden terwijl "om de Kaap" - en dan per zeilschip - minstens vier tot vijf maanden, vaak ook nog langer, in beslag nam. Velen verkozen daarom de kortere weg, ook al kostte die het dubbele aan passagegeld. Wat weer betekende dat repatriërende ambtenaren met gezinnen de reis niet konden betalen. Maar de Henriette van de brieven blijkt een papa in goeden doen te hebben gehad. Goed, de brieven dus. Publiceren? Niet publiceren? Op hoop van zegen dan maar. Mocht er een lezer zijn die Henriette of John Potter of Louisa Despréz of de Kolonel van Everdonck, of welk in de brieven vermeld per- sonnage nog meent te kunnen iden tificeren, dan houd ik mij aanbevolen. Mocht zo'n met een goed geheugen gezegende lezer echter verkiezen het geheim voor zichzelf te bewaren, dan zal ik ook daarvoor begrip kunnen op brengen. Johan Fabricius, 18 januari 1979 Nog een noot: het is een strijdpunt tussen de redactie van Moesson en mij geweest of de verouderde spelling en sommige niet meer gangbare zegs wijzen gehandhaafd dienden te worden. De redactie was van mening dat hand having ervan de leesbaarheid van de brieven nadelig zou beinvloeden. Ik ben tenslotte voor dat arqument qe- zwicht. '■WHWllll|1fflll|lllllllll|l|i|lll|l|lllll|llllllll||l™llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll|||||||ll|||||||||||||!||||||||||||||l|l|||||||||||||||||||||||i|||| JOHAN FABRICIUS Teveel. Te veel om alles te vermelden. Ik kom nu op de SCHAT, die ik hele maal onderin vond, in een hoek weg gestopt, alsof het niet de bedoeling was dat iemand ooit dit stapeltje met een blauw lint omwonden brieven on der ogen zou krijgen. De inkt al wat verbleekt, het papier vergeeld en in de hoeken aangevreten. De mot? De rajaps? Het waren brieven van een zekere Henriette aan haar vriendin Loes; ze hielden de biecht in van een zich ge leidelijk aan ontwikkelende romance. Hoe oud waren ze? De jongedame ver meldde nu en dan wel de dag van de maand, maar met jaartallen gaf ze zich niet af. Uit de inhoud bleek alleen dat de brieven omstreeks het midden van de vorige eeuw geschreven moeten zijn, misschien nog iets later, maar in elk geval vóór het Suez-kanaal gegra ven was. Achternamen ontbraken ook vrijwel. Wie is deze Henriette geweest? Wie is deze Loes? Wie deze op avontuur be luste dame uit het Solo'se, mevrouw Despréz? Dat zou misschien nog na te gaan zijn, maar gemakkelijk lijkt het me niet, en laat ik eerlijk bekennen dat ik tegen mijn tachtigste wat lui ben geworden en al gauw tegen soesah opzie. Er is een Engelsman, John Pot ter, die in het leven van Henriette een nogal ingrijpende rol heeft gespeeld wie was hij? En Pieter Hofstede, haar verloofde, een jonge officier die zou ik in de annalen van het In dische leger waarschijnlijk nog wel kunnen opspeurenmaar waarom eigenlijk alle geheimen omtrent dit meisje te ontsluieren? Er was ook een hele doos foto's bij. Vrouwen in crinolines en in de "queue de Paris", in de lange japonnen met de sleep waarin ik mijn moeder nog ge zien heb. Hoeden met struisveren. Voiles. Sluiers. Mannen met tropen helmen, met "Transvaalse" hoeden, één rand opgeslagen. Plechtstatige zwarte jassen over een witte broek. Forse planters in jas toetoep met been kappen, rijzweepje in de hand. Ambte naren B.B. met een gegalonneerde pet. Baarden en opgedraaide knevels. Een Indisch officier met de Atjeh-medaille op de fiere borst. Wie waren al deze stille figuren, die mij over een kloof van tientallen jaren zo ernstig aanke ken? Verwijtend bijna: "Jij leeft. Wij niet meer." Zou de oude dame op de Koninginne gracht het mij kunnen vertellen? Zou ze het mij willen vertellen? Ik durfde er niet goed een tweede maal heen te gaan. Toen ik er eindelijk toe besloot, liet ze mij door de huishoudster zeg gen dat ze ziek was en mij niet kon ontvangen. Kort daarna las ik in Het Vaderland haar doodsadvertentie. Over de inhoud van de kist mocht ik vrij beschikken. Dus ook over de brie ven. Wat zou ik er mee doen? Waren ze het waard, aan een lezerspubliek te worden voorgelegd? Misschien wel. Niet zozeer vanwege de romance waar van ik sprak, maar omdat ze een vrij Singapore, 30 October Lieve Loes, Vréselijk, vréselijk en nog eens vrése lijk! Ik had natuurlijk nooit om deze tijd op reis moeten gaan, net nu de west-moesson begint. Maar het kon nu eenmaal niet anders, als ik tenmin ste in Holland wil zijn tegen dat Pieter er aankomt. Nu ben ik er veel te vroeg en ik moet maar zien dat ik het bij zijn ouders in Den Haag zo lang uithou. Zijn vader gaat geloof ik wel zo'n beetje, maar ik krijg kouwe rillingen als hij over zijn Moesje begint. Daar krijg ik het vast moeilijk mee. De enige zoon! Dus dan begrijp je het wel. Geen vrouw is goed genoeg voor hem! Ik blijf het trouwens onzinnig vinden dat ik eerst nog met z'n ouders ken nis moet maken voor er getrouwd kan worden. Mijn moeder is er woest over! Nu is zij er straks niet bij, stel je voor! Een meisje behoort vanuit het huis van haar ouders te trouwen; zo is het ook gebeurd met Ellen en Thera. Nou ja, Pieter wil het zo. Of zeg maar gerust: z'n moeder wilde het zo! Kind, die reis hierheen! Ik was al zee ziek op het korte eindje van de wal naar de "Prinses Sophie". Ik kon haast niet meer terugwuiven, zo el lendig voelde ik me; ik zag jullie nau welijks meer staan door m'n tranen heen; als ik had kunnen zwemmen, zou ik geloof ik zo in het water zijn ge sprongen om weer bij jullie te zijn. "Djangan nangis, Non," zei Koestiah maar, die zelf ook stond te huilen. Gelukkig dat ik haar tenminste bij me heb. Wat zal ze het nog koud hebben straks in Holland! Nou, en toen die reis! Die idioot kleine hut, je kon je er nauwelijks in rond draaien, en dat smalle bedje. Er waren er twee boven elkaar; ik heb maar meteen het bovenste genomen om zo min mogelijk last te hebben van dat gekke mens waarmee ik de hut nog moest delen ook, een Solo'se, me vrouw Despréz heet ze; die had met haar dikke lijf trouwens toch nooit in het bovenste bed kunnen klimmen. Ze kwam alleen maar even kijken; "Net een kandjang ajam hier, ik zou er mijn ghond nog niet in laten slapen, ik geloof ik ga maar in de salon," en weg was ze weer. Daardoor bleef het on derste bed dus vrij. "Goed, dan kun jij er nu in gaan liggen, Koestiah," zei ik, natuurlijk alleen maar voor de grap, want ik wist wel dat ze dat toch niet zou durven. Ze schudde alleen maar haar hoofd en spreidde haar matje op de vloer uit. Oh, Loes, die nacht! Dat ellendige schip slingerde zo verschrikkelijk heen en weer dat niemand zich op de been kon houden; je hoorde schreeu wen en gillen; de djongossen die onze spuw-emmers moesten leeggooien lie pen te zwaaien door de gang; het schip kraakte en piepte, werd hoog op getild en plonsde dan weer met een knal als een donderslag in een kuil tussen hoge golven neer; telkens wan neer een van de schepraderen boven het water uitgetild werd, raasde het op een griezelige manier door, ik dacht zometeen vliegt het er nog af! Dat mens Despréz had intussen zeker be sloten om toch maar in haar bed te komen liggen, want ineens was er een plof dichtbij de hut en ik hoorde een gekerm van: "Adoeh! Adoeh! Ajo, ghèèlp mij dan op, ik kan niet alleen!" Djongossen schoten toe: "Kasian, Njonja. Ada sakit, Njonja?" Meteen ook groot kabaal in de eetsalon, ge kletter van kapotvallende borden en glazen. Geschreeuw en gevloek en de djongossen kregen de volle laag: "Stomme karbouwen, om de boel niet behoorlijk vast te zetten! Ajo, angkat! (lees verder pag. 10 onderaan) 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 9