DE NADAGEN VAN MADJA-PAIT
door Dr. H. J. de Graaf
Bijna had ik geschreven: Herfsttij van Madja-Pait, doch dat zou al te pedant
geweest zijn, daar dit op de titel lijkt van het beroemde boek van prof. Huizinga:
Herfsttij der Middeleeuwen. Bovendien had deze grote geleerde het voorrecht
voor zijn onsterfelijk werk uit een rijke schat van bronnen te mogen scheppen,
terwijl wij voor het Javaanse Madja-Pait al blij mogen zijn met een aannemelijk
rijtje koningsnamen met bijbehorende jaartallen. Eén troost is er, zo'n 80 jaar
geleden wisten we er nog veel minder van, en: beter een half ei dan een lege
dop. Voor dit halve ei zijn we dr. J. Noorduyn in elk geval zéér dankbaar wegens
zijn doorwrocht artikel "Madjapahit in the fifteenth Century", verschenen in het
laatste nummer der bijdragen van het Kon. Instituut te Leiden, jaargang 1978.
De verdiensten van dit artikel vallen
nog sterker op, wanneer we eens na
gaan, hoe weinig we omstreeks de
jaarwisseling van de laatste eeuw van
het grote rijk Madja-Pait afwisten. In
feite moest de "vaderlandse geschie
denis" der Javanen nog bijna geheel
worden ontdekt. Slaan wij maar eens
het degelijke werk van prof. P. J. Veth
op, en wel de 2e druk in vier delen:
Java, geographisch, ethnologisch, his
torisch. Ook al had hij het nooit be
zocht, Veth was een groot kenner van
Java, een scherpzinnig geleerde, een
onvermoeid werker. Daarom valt het
op, hoe weinig zelfs hij van Java's
verleden vóór 1600 afwist, dus vóórdat
de Westerlingen er zich vertoonden.
Toegegeven moet worden, dat de be
langrijkste geschreven bronnen voor
Java's oude geschiedenis nog nét on
bereikbaar waren.
De Pararaton of het boek der Koningen
van Toemapei (Singasari) en Madjapa
hit, dat op het eiland Bali bewaard
was gebleven, was wel bekend, maar
nog niet in vertaling beschikbaar. Een
ander kostbaar handschrift, de Naga-
rakrtagama van Prapantsja, waarvan
het enige exemplaar op Lombok in
1894 ter nauwernood aan een kamp
vuur der Nederlandse expeditietroe
pen was ontsnapt, was nog niet eens
in de oorspronkelijke taal afgedrukt,
laat staan vertaald en van aantekenin
gen voorzien, hetgeen pas onlangs,
naar wij mogen aannemen definitief is
geschied in de majestueuse uitgave
van mijn vriend dr. Th. Pigeaud. Prof.
Veth heeft dus alleen maar gebruik
kunnen maken van door Groeneveldt
uitgegeven Chinese berichten over Ja
va, en van enkele daar ontdekte op
schriften op stenen en koperen pla
ten.
Het resultaat is er dan ook naar. Na
tuurlijk zou de grote geleerde een en
ander hebben kunnen ontlenen aan de
overleveringen, bewaard aan de Ja
vaanse vorstenhoven in oude Babad's
(hofkronieken) of Serat Kanda's (ver
halen boeken), maar daar was hij èl te
voorzichtig voor. Zijn voorgangers, de
luitenant-gouverneur J. S. Raffles en
de amateur J. Hageman hadden daarin
zulk een slecht voorbeeld gegeven, dat
hij aarzelde ,om hen op dit glibberige
pad te volgen.
Hij was al heel blij, wanneer hij ont
dekte, dat de in de Javaanse verhalen
vermelde vorstin van Japara, ook in de
Portugese berichten uit het midden
der 16e eeuw opdook. Eindelijk een
vast punt, kon hij verzuchten!
Uit de 15e eeuw, zo schrijft hij op blz.
68 van zijn eerste deel "zijn de op
schriften schaarschen zij verha
len weinig belangrijks", en van twee
zijn alleen maar de jaartallen leesbaar.
Oost-Java blijkt nog het belang
rijkste deel van het eiland te wezen.
Er worden, volgens de Chinese be
richten, slechts vier steden genoemd:
Toeban, Gresik, Soerabaja en Madja
pahit, alle zonder muur. De koning
woont echter in een ommuurde kraton.
Tjandi Gapura Badjang Ratu in de desa
Trowulan ten zuiden van Modjokerto, over
blijfsel van de hoofdstad van het Rijk
Modjopahit.
Binnen de dertig voet hoge muur staan
huizen, hoog uit de grond, dus op pa
len. Poorten geven toegang, ledereen
draag er een kris zowel driejarige kin
deren als afgeleefde grijsaards. Zelfs
bij een gering vergrijp wordt men ge
krist! In de kustplaatsen wonen rijke
Chinezen, fatsoenlijke lieden, maar de
lagere volksklassen zijn vuil en afsto
tend. Hun voedsel is smerig: slakken,
wormen, mieren en andere insecten.
U ziet het, veel belangrijks weten de
Chinezen niet te verhalen.
In de gevonden oorkonden worden
enige losse koningsnamen genoemd,
en uit een inscriptie van 1486 blijkt, dat
de hoofdstad Madja-Pahit nog bestaat,
wat in strijd is met de Moslimse over
levering, die haar acht jaar eerder laat
verwoesten. Dat is tenminste een
winstpunt.
Evenwel, met deze povere voorstel
ling heeft de goegemeente in Neder
land en Indië het een kwart eeuw moe
ten doen.
Omstreeks 1925 wist men héél wat
meer. Van het Koningenboek, de Para
raton, was een nieuwe uitgave versche
nen, mét Nederlandse vertaling. Prof.
Kern - U weet wel, de man die iedere
dag een taal leerde - had zijn eerste
vertaling beproefd van Prapantja's
Nagarakrtagama, de boeiende beschrij
ving van het rijk en hof van Madjapahit.
Bovendien waren een aantal oorkon
den gevonden, ontcijferd en vertaald.
Het is de grote verdienste van prof.
Krom geweest om uit al dit oude en
nieuwe materiaal een degelijke Hindoe-
Javaanse Geschiedenis te distilleren,
een werk, dat zelfs een tweede druk
beleefde. Ik zal mijn lezers niet met
dit grandioze werk lastig vallen. Hoe
blij was ik indertijd, toen ik, als baar
pas op Java ontscheept cflt boek in
Kolff's boekhandel zag liggen; en di
rect aanschafte. Doch hoe groot was
mijn teleurstelling, toen ik geen vlot
geschreven geschiedverhaal vond,
doch een uiterst grondige, droge, dorre
opsomming van moeizaam verkregen
feiten en feitjes. Aan fantasie of èl te
gewaagde hypotheses heeft deze
hooggeleerde heer zich nimmer ge
waagd. Alles is oerdegelijk, akelig
precies werk, dat bewondering ver
dient, maar moeilijk leesbaar, en onge
nietbaar is. Toch zouden we thans ons
verheugen als opnieuw zulk een dege
lijk boek werd geschreven, waarin de
gegevens van de laatste halve eeuw
verwerkt zijn. Mij is ter ore gekomen,
dat een Nederlandse geleerde in Lon
den daartoe is uitgenodigd, doch wij
wachten al vele jaren vergeefs op het
resultaat dezer invitatie.
Om er achter te komen, wat men zo'n
50 jaar geleden van Java's oudste ver
leden afwist, dient men een ander boek
te raadplegen, dat in elk geval lees
baar was: mevr. W. Fruin-Mees' Ge
schiedenis van Java, dl. I. Hindoetijd
perk, een aardige uitgave van Volks
lectuur te Weltevreden, de gouverne
mentsinstelling, die de leergierige In
donesiërs van lectuur in hun eigen
talen voorzag (tegen zeer lage prij
zen!) maar ook wel eens een Neder
lands boek verzorgde. Ze verschenen
dan bij "Balai Poestaka" de beide
deeltjes van mevr. Fruin-Mees, want
het Hindoe-tijdperk werd gevolgd door
een tweede deel, dat de Mohamme-
daansche Rijken behandelde en eindig
de met de dood van Jan Pietersz.
Coen in 1629 tijdens het beleg van Ba
tavia door sultan Agoeng van Mataram.
Verder dorst men niet te gaan, met
het oog op allerlei gevreesde harre-
warderijen, doch de verschenen delen
waren in elk geval aardig geïllustreerd.
Dat het boek insloeg bewijst wel het
verschijnen van een tweede druk. Zelfs
6