nü nog bestaat er een grote vraag naar dit zeer gezochte boek, en men betaalt er heel wat meer voor dan de oor spronkelijke prijs van slechts f 5. Uiteraard is het prettig geschreven werk thans sterk verouderd. We heb ben er intussen een kwart eeuw mee moeten en kunnen leven, want weini gen kunnen de moed opbrengen, om zich in Krom's opus te verdiepen, of liever, er in te verdrinken. In elk geval komt de schrijfster de lof toe, om, hetgeen tot dusverre omtrent de Hin doe-Javaanse geschiedenis ontdekt was en in moeilijk bereikbare tijdschrif ten was opgeborgen, in populaire, leesbare vorm aan het grote publiek bekend te maken. Door haar kundig gebruik van het nieuw gevonden of uitgegeven materiaal herleeft voor onze ogen het oude Madja-Pait met zijn vermaarde heerser Hajam Woe- roek en zijn flinke minister Gadjah Mada, naar wie een Universiteit thans is genoemd. De aardige illustraties der gerestaureerde monumenten geven ook enig idee van de Hindoe-Javaanse kunst. Bovendien hebben beide delen onge twijfeld een rol gespeeld bij de op bloei van het Javaanse (later: Indone sische) nationalisme. Leidse en ande re Nederlandse geleerden, bij wie zich ook enkele Javanen voegden als de hoogleraren H. Djajadiningrat en Poer- batjaraka, reconstrueerden een roem rijk Javaans verleden, wat op de Inheemse jeugd inspirerend werkte, ook al werden er soms wat al te ge waagde conclusies uit getrokken b.v. door de jeugdige dichter Mohammed Yamin. Wat vertelt mevr. Fruin-Mees nu in haar laatste twee hoofdstukken over Madja-Pait's nabloei? De opvolger van de beroemde Hayam Woeroek (gest. 1389), Wikramaward- hana, zijn neef (oomzegger), besloot na de dood van een veelbelovende zoon, dit aardse tranendal te verlaten en zijn leven als kluizenaar in de een zaamheid door te brengen. Alvorens daartoe over te gaan, regelde hij de erfopvolging, echter op zulk een wijze, dat er de grootste moeilijkheden dreigden. Wikramawardhana besloot daarom (in 1401) op zijn besluit terug te komen, en vatte opnieuw de teugels van het bewind aan, dat hij tot zijn dood, 28 jaar later (in 1429) volhield. Helaas bleven de moeilijkheden toch niet uit. Een zoon van Hajam Woeroek bij een selir of bijvrouw verwekt, Wira- boemi genaamd, was reeds eerder een bijna zelfstandig gezag in de Oost hoek toegekend, en hij streefde nu, als afstammeling van de grote koning naar het oppergezag. Deze gevaarlijke poging werd evenwel door Wikrama- wardhana's troepen na een hevige strijd bedwongen. Deze drongen de nieuwe hoofdstad van Wirabhoemi binnen, waar zij een hevige slachting aanrichtten. Helaas verloren ook een 170-tal Chinezen, die als gevolg van een keizerlijk gezantschap daar toe vallig waren, er het leven bij. Wira bhoemi kreeg het te benauwd, vluchtte overzee, doch werd achterhaald en gedood. (1406). Overigens verliep de tweede regering van Wikramawardha na zonder veel incidenten, behalve dat de trouw der overzeese bezittingen van Madja-Pait door deze felle burger oorlog op een zware proef werd ge steld. Zij werden minder loyaal en vielen van het rijkscentrum af. Dit werd ook getroffen door een zware hongersnood. Daar het Koningenboek steeds beknopter in zijn mededelingen wordt, waaruit weinig samenhang blijkt, valt er over de volgende jaren niet zo veel duidelijks meer te verhalen. Na Wikramawardhana's overlijden in 1429 werd hij door zijn dochter Soehita op gevolgd die het 18 jaar, tot 1447 vol hield. Zij huwde met een zeer voor name prins, wiens aanzien haar gezag moest schragen, terwijl zij zeif de ei genlijke vorstin bleef. Na haar dood in 1447 werd zij door een jongere broeder, Kartawidjaja op gevolgd, die slechts vier jaar het ge zag voerde. Tot dusver vermocht dr. Noordduyn het verhaal van mevr. Fruin-Mees in grote trekken wel te volgen, op een enkele uitzondering na. Na het jaar 1451 heeft hij echter gans nieuwe perspectieven geopend, dank zij o.a. het bestuderen van een in 1937 ontdekte oorkonde, die uit niet minder dan 14 koperen platen bestaat, de oorkonde van Waringin Pitoe (de 7 wa- ringin-bomen) Op deze oorkonden ko men de uitvoerige namen van niet min der dan 15 vorstelijke personen voor, prinsen en prinsessen. Reeds hadden enkele geleerden zich over dit kost bare document gebogen, zoals, behal ve de eerste uitgever en vertaler (in het Indonesisch) de reeds genoemde Mohammed Yamin, de heren Berg, Teeuw en Schrieke, zonder dat een afdoende resultaat werd bereikt. Dr. Noorduyn is er evenwel in geslaagd de meesten dezer heren en dames thuis te brengen, wat geen geringe prestatie is, daar deze Javaanse aris tocraten er veelal meerdere namen op na hielden, en wel in verband met hun positie. Negen jaar heeft dr. Noorduyn over Madja-Pait's lotgevallen in de 15e eeuw gezwoegd en het resultaat mag zeer bevredigend genoemd worden, ook al blijven hier en daar nog vraag tekens staan. Niet alle 15 vorstentel gen op de Waringin-Pitoe-oorkonde konden worden thuis gebracht. Niet enkel werd over Madja-Pait's na dagen veel meer licht verspreid, doch tevens bleek, naar dr. Noorduyn's oor deel, deze periode der Javaanse his torie er minder somber uit te zien, dan Krom en mevr. Fruin-Mees wel wilden doen geloven. Op het korte, vierjarige bewind van vorst Karta-Widjaja volgden de rege ringen zijner drie zonen, en wel achter elkaar. Dit is een ongewone successie, daar in de regel de vader door de zoon, indien aanwezig wordt opge volgd. Hier is dit niet gebeurd. De oudste zoon van Karta-Widjaja, die aan het bewind kwam, en als Sinagara bekend staat, stierf reeds na twee jaar in 1453. Daarop had een zijner vier zonen dienen te volgen, doch zij waren blijkbaar te jong. Vandaar dat een broeder van Sinagara de teugels van het bewind greep. Hierover schijnt een felle strijd te zijn ontbrand, die in de Pararaton, het Koningenboek, een ko- ningloze tijd wordt genoemd, het erg ste wat men zich in een monarchie als de Javaanse kan voorstellen. Het ver zet werd evenwel gebroken en de oom der vier jonge pretendenten regeerde van 1456 tot 1466, dus 10 jaar. Ook toen werd Sinagara's kroost gepas seerd en opnieuw volgde een oom op, die het tot 1478 uithield. Na dit dozijn jaren was het viertal prinsen ongetwij feld oud genoeg, om een greep naar de macht te doen, wellicht zelfs eer der, want in 1468 wordt verhaald, dat zij de Kraton verlieten. Dit is geen onschuldig uitstapje, of een picknick, doch in de kratontaai be duidt het een staatsgevaarlijke daad, rebellie. Kraton verlaten betekent: verzet tegen de regerende vorst. Daar om zal de Pararaton-schrijver, wiens mededelingen nu uiterst schaars en beknopt beginnen te worden, al zijn zij, blijkens het onderzoek van dr. Noor duyn, zeer betrouwbaar, niet zonder opzet juist dit verlaten van de Kraton onder zijn weinige aantekeningen heb ben opgenomen. Dit ons onschuldig voorkomende muisje zou een heel be denkelijk staartje krijgen. Immers, in een oorkonde van 1486 verklaart een vorst, die zich deftig Gi- rindrawardhana noemt, de trotse heer ser over Madja-Pait. Deze verovering der Kraton zou in 1478 hebben plaats gevonden. Zou het niet voor de hand liggen, dat het weerspannige kroost van Sinagara, dat in 1468 de euvele moed had, om uit de Kraton te deser teren, na 10 jaren van guerilla-activi- teiten er in geslaagd was, als over winnaars de begeerde Kraton in te trekken, om daar hun lang onthouden rechten te hernemen? Immers, de Portugees Tomé Pires, die in 1515 zijn Suma Oriëntal schreef, waarin een beschrijving van Java voor komt, verzekert, dat de toen regerende vorst Bra Widjaja een afstammeling was van Sinagara. Madja-Paitse Java nen, die hij in Toebap ontmoet had zullen hem dit verteld hebben. Zij zul len hem de naam van deze Sinagara niet genoemd hebben, omdat deze zo'n lang regerend, beroemd vorst was ge weest (hij regeerde immers maar twee jaar, 1451-'53!), doch omdat de aan het bewind zijnde vorst van deze af stamde. Tussen deze Sinagara en Bra Widjaja plaatst Tomé Pires nog een Batara Mataram. Is deze gelijk te stel len met een der vier zonen van Sina gara, die Bhre Mataram genoemd wordt? En heeft deze zich soms, na de verovering van Madja-Pait in 1478, trots Girindrawardhana laten noemen? (lees verder volgende pagina) 7

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 7