soms bij doen?" Ze ziet natuurlijk dat ik eindeloos zit te pennen en wil er op zo'n manier graag achter komen aan wie ik schrijf. Aan Papa en Mama? dat zal ze toch zelf niet geloven. "Goed, mevrouw," zeg ik, "ik schrijf nu nog aan iemand anders, maar als ik m'n brief aan m'n ouders klaar heb, zal ik hem u geven." "Het scheelt in de porto," zegt ze. Ja, dat is zo. Wat zou ze over mij hebben geschreven? Ik vertel ze thuis alleen maar dat de Ko lonel en mevrouw erg aardig voor me zijn en dat ik een prettige reis heb en zo. Zeg, nu heb ik het nog helemaal niet over dat passagieren in Point de Galle gehad! Louisa kwam natuurlijk vrése lijk opgewonden terug. Ze is nu hele maal gek op haar Johnnie-boy, die met haar in een Hindoetempel is geweest en op een markt waar een slangenbe zweerder was en waar Indische dansen met muziek werden uitgevoerd. Maar, zeg, nou moet je horen! Koestiah komt me vanmorgen aankleden, ze lacht al zo'n beetje verlegen en ik zie ineens dat ze een kettinkje om haar hals heeft dat ik niet ken. "Hoe kom je daaraan. Koestiah?" "Van toewan Djön gekregen." "Wót zeg je?" Ik stond werkelijk paf. Nu probeert hij het ook al door middel van m'n baboe weer met me goed te maken! Eerst al door de Kolonel en z'n vrouw. Geluk kig heb ik daar tenminste gauw 'n stok je voor kunnen steken! "Bagoes, ja, Non?" vroeg Koestiah. "Ja, bagoes," zei ik. "Wat hangt er eigenlijk aan?" Ze liet het me zien. "Het lijkt wel een tand," zei ik. "Ja, Non, nog van Mo hammed." Ik kon m'n lachen niet hou den. "Van Mohammed? Van de Grote Profeet zelf?" "Ja, Non." Louisa moest later natuurlijk ook lachen. "Niet van Mohammed natuur lijk. Van Boeddha," zei ze. "Je kon ze op de markt kopen." "Hoeveel tanden had Boeddha dan eigenlijk wel?" vroeg ik. "En heeft die Johnnie-boy van u haar wijsgemaakt dat het een tand van Mohammed was?" "Nee, dat heeft ze er zelf van gemaakt. Hij zei alleen maar dat het een tand van een heilig man was. Van Boeddha heeft ze na tuurlijk nooit gehoord." Toen ik hem vanmiddag aan dek tegen kwam, heb ik hem maar eens op het matje geroepen. "Hoor eens, meneer Potter, ik wens niet dat u mijn baboe cadeautjes geeft." "Waarom niet? Ze was er blij mee," zei hij "Maar goed, ik beloof je Sweet Seventeen, dat ik het niet weer zal doen. Kom, wees nou niet langer boos op me: het bederft mijn hele plezier aan de reis. Ik wou dat je maar mee gegaan was, dan zou alles veel leuker zijn geweest. Heb je je niet stierlijk verveeld zo op je een tje, terwijl iedereen de wal op was?" "Integendeel, ik had nogal wat post om door te lezen." "Van je luitenant?" "Dat gaat u wel niet aan, maar goed, als u 't weten wilt: ja, van mijn ver loofde." En ik kon het niet laten hem te vertellen hoe Pieter de verdediging had georganiseerd toen die zeerovers de "Zuster Adelaide" wilden aanvallen. "Wat vertel je me nou?" vroeg hij. "Geweren laten uitreiken? Waar haalt hij die ineens vandaan?" "Nou, op zo'n zeilschip zullen ze toch wel wat ge weren hebben als ze tevoren weten dat ze in gevaarlijk water komen?" "Maar daar heeft hij toch niet de be schikking over? Op een Engels schip zou het de kapitein zijn, die in zo'n geval de geweren uitreikt." "Nou, dit was dan een Hollands schip," zei ik. En zo is het dan weer oorlog tussen ons. Ik zou hem net de rug toekeren toen Louisa er aankwam. Nou ja, toen wou ik niet kinderachtig zijn. "O, heb ben jullie het samen weer goedge maakt?" vroeg ze, "dan kom ik er ook gesèllig bij zitten." Vooruit dan maar. We zitten nu een maal op één schip. Je moet tenminste de schijn bewaren. Maar ik heb toch liever zo min mogelijk met hem te ma ken. Dèt blijft zo. Zee, zee en nog eens zee. Op vliegen de vissen en op dolfijnen ben ik lang zamerhand uitgekeken. Ik wou dat ik een fijn boek had om te lezen. Zoiets als "De blonde Jagerkoningin", weet je nog wel, je hebt het me toen zowat uit de handen gerukt. Eerst natuurlijk veel moeilijkheden, misverstanden, ruzies en zo, je denkt ze krijgen elkaar nooit, maar eind goed al goed. Het hoeven van mij heus geen graven en baronnen te zijn: een jongen van mindere komaf, die een meisje ver boven z'n stand aanbidt en zich natuurlijk niet durft te declareren, dat heb ik juist graag. Jij niet? Hij moet natuurlijk wel eerlijk zijn en dapper en trots en liefst blond met blauwe ogen. Zoals Pieter! Die lacht natuurlijk om zulke boeken; als hij al wat leest, is het over militaire expedities en zo en over de helden daden van het Indische leger. Ik lig vaak zo maar wat voor me heen te dromen. Ik probeer me voor te stel len hoe het straks in Holland zal zijn. Ik kom er in 't hartje van de winter aan, net omstreeks Nieuwjaar: dan ligt overal sneeuw, zeggen ze; dat moet een prachtig gezicht zijn. Een witte wereld! Sneeuw op de daken, op de velden, en van de takken van de bo men hangen dan glinsterende pijpen bevroren water. Ijsbloemen op de rui tenje begrijpt niet hoe het kan, maar het is echt waar zegt Pieter; die heeft me verteld hoe hij er als jongen tegen moest ademen voor hij door het glas kon kijken! En hoe ge zellig het dan 's avonds in de huis kamer is als de kachel brandt en de gordijnen zijn dichtgetrokken en je zit samen om de tafel en je speelt ganze- bord bij een kop hete chocola Ik denk ook wel over het leven na, hoor, en hoe het later zal zijn als we samen getrouwd op Java zitten en Pie ter moet op expeditie en ik zit thuis in doodsangst. Alleen met de kinderen, die we dan misschien ook hebben...! Het getrouwde leven lijkt me iets heer lijks, ook al komt dat in angst zitten er bij. Als Pieter dan weer in levende lijve voor me staat, misschien zelfs met een in het gevecht verdiende decora- ratie op zijn borstdan is al het leed geleden! Ik ben benieuwd hoe dat straks in Suez zal gaan: het moet een ellendig stuk weg zijn dwars door de woestijn naar Cairo. Nog een bof dat we die paar honderd kilometer niet op een kameel hoeven af te leggen! Dan word je zeeziek, zeggen ze. Zou dat overi gens ook voor ons nog gelden? Ik heb zo langzamerhand wel zeebenen ge kregen! Nou heb ik helemaal vergeten te ver tellen dat ik met nóg twee jonge En gelsen in kennis ben gekomen. Die kwamen een praatje bij me maken ter wijl onze boot bij Point de Galle voor anker lag. Mr Miller en Mr Osborn, ik weet niet of ik de naam goed schrijf. Die hadden meelij met me, omdat ik daar zo zielig op m'n eentje zat. Nou, dat viel wel mee, zei ik, ik had immers die brief. Ze waren de wal niet opge gaan, omdat het daar maar een vieze boel was; ze kenden het van een vo rige reis. Ik had wat moeite met hun Engels, want ze kwamen uit Hongkong en spraken geen Nederlands. Nou ja, met een beetje goede wil verstonden we elkaar toch wel. Ze begonnen ook over Mr Potter: daar waren ze jaloers op, zeiden ze, omdat ik die maar voort durend bij me had. Moet je je voorstel len! "Dutchie" noemden ze hem, om dat hij een halve Hollander was ge worden. "You like him?" vroegen ze maar steeds. "No," zei ik, "no, I not like him, he is terrible." Daar moesten ze toen om lachen. "No? You not like him?" Onder elkaar zeiden ze toen nog meer wat ik niet goed kon ver staan. Het was drukkend warm aan dek door dat we de wind mee hadden, en één van hen, dat was Dick - Mr Miller - ging mijn waaier halen en wuifde me koelte toe. Ik vond ze allebei erg aar dig, alle twee, maar vooral Dick. Dat zei ik later ook tegen John, die ik nu maar weer bij zijn voornaam noem. Nou, toen moest die weer lachen. "Zo? Heeft hij je koelte toegewaaierd? Met z'n linker- of met z'n rechter hand?" "Hoe kan ik dat nou weten?" zei ik, "op zoiets let je toch niet." Maar nou is het gekke dat het me toch was opgevallen dat hij me eerst met z'n rechterhand toewaaierde, maar daarna even een pijnlijk gezicht trok en de waaier in de linkerhand nam. Nou, toen was het niet moeilijk meer om Johns vraag te begrijpen. Het was dus Dick geweest die midden in de nacht over Koestiah was gestruikeld en daar bij z'n pols verstuikt had! (wordt vervolgd) 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 10