De verovering van Fort Prins Hendrik
Een historisch wapenfeit naverteld.
(I)
Een der interessantste mensen die ik heb gekend, was de gepensioneerde
overste John Koch (1859-1936), over wie ik ook in mijn boek "De Schaduwhand"
(uitgave Van Goor Zonen, Den Haag) heb geschreven. Hij zat altijd vol verhalen
en menige avond heb ik bij hem doorgebracht, genietend van zijn vertellingen.
Hij was een echte ijzervreter en had deelgenomen aap de veldtocht op Lombok
(1894), waar hij, wegens het innemen van een poeri (tempel), de Militaire Wil
lemsorde verdiende, en aan de krijgsverrichtingen in Atjeh. Maar zijn laatste
wapenfeit leverde hij - hoe vreemd het ook mag klinken - na zijn pensionering.
"Dat gebeurde", vertelde hij, "nadat ik
in 1904, op 45 jarige leeftijd, gepensio
neerd was. Ik vestigde me te Soera-
baja en daar ik geen man ben om leeg
te zitten, verveelde ik me al spoedig
en kon al gauw de leugens die ze
elkaar vertelden in de soos, zo in de
trant van: "Toen ik nog luitenant was,
zei ik eens tegen de generaal
niet meer uitstaan. Maar wat moest ik
doen? Ik slenterde maar zo'n beetje
rond door de stad. En dat had tot ge
volg, dat ik op een dag op een huis
met een plat dak, een prachtige ster
renkijker zag staan. Daar ik altijd bij
de' topografie gediend had, interes
seerde ik me voor die kijker. Dus liep
ik het erf op en sprak de huisheer, een
Fransman die Sassin heette, aan en
vroeg hem of ik de sterrenkijker eens
mocht bezichtigen.
"Dat ding is niets waard", zei hij. "Ik
ben er aan bekocht!"
Maar toen ik aandrong, gaf hij me
toestemming de kijker te bezichtigen.
Ik zag al gauw, dat het een uitstekende
Jenakijker was. Alleen moest er het
een en ander aan gedaan worden.
Maar Sassin weigerde. "Ik wil er geen
geld aan besteden", zei hij.
"Ik wens geen geld", antwoordde ik.
"Ik heb een behoorlijk pensioen en wil
die kijker voor u in orde maken omdat
ik met mijn tijd geen raad weet".
Uiteindelijk, ging overste Koch verder,
gaf Sassin toe, en na dagenlang aan
de kijker gewerkt te hebben, kwam de
overste weer bij de heer Sassin en
zei: "Komt u mee naar het dak, dan
kunt u de manen van Jupiter zien".
De Fransman deed dat. Hij was opge
togen en riep zijn vrouw er bij. Daarna
nodigde hij de heer Koch uit om onder
een glas wijn met elkaar te praten. "Ik
kan", zei hij, "u niet dankbaar genoeg
zijn, mijnheer Koch. Hoeveel ben ik u
schuldig?"
Maar de oud-overste weigerde geld
aan te nemen.
"We hebben", antwoordde hij, "afge
sproken dat ik het voor niets zou doen
en daarbij blijft het!"
De Fransman wilde het echter daarbij
niet laten en informeerde: "Waarmee
kan ik u dan een genoegen doen?"
"Ik antwoordde", vertelde de overste,
"dat het enige waarmee hij me een
genoegen kon doen was met een
baantje.
"Dat is niet mogelijk", was het ant
woord van de heer Sassin. "Ik kan u,
een oud-hoofdofficier, toch geen baan
tje als tolk aanbieden van vijftig gulden
in de maand?"
De heer Koch lachte. "Waarom niet?"
zei hij. "Geef .mij dat baantje, dan heb
ik tenminste wat te doen en hoef ik
me niet langer te vervelen".
En zo werd oud-overste Koch tolk
Frans-Nederlands en Nederlands-Frans
in de ijsfabriek Brengölö te Soerabaja,
eigendom van een maatschappij in
Parijs. Dat duurde een paar jaar. Toen
overleed de boekhouder en werd de
heer Koch door de Fransman die func
tie aangeboden. "Ik nam het aan", zei
de heer Koch, "en bestuurde des a-
vonds hoe de overledene het had ge
daan. En ik bracht het er goed vanaf
ook".
Oud-overste Koch voldeed uitstekend,
en toen op een gegeven moment de
commandant van de schutterij aftrad,
informeerde de heer Sassin of de heer
Koch niets voor die functie voelde.
De oud-overste weigerde, maar de
heer Sassin drong aan.
"Het zou voor ons bedrijf", zei hij,
"een grote eer zijn als u commandant
van de schutterij zou worden".
Nog weigerde de' heer Koch.
"Gaat u tóch eens met de resident
praten," verzocht daarop de heer Sas
sin. "Het is een functie die f 250,per
maand oplevert".
De heer Koch, aldus aangespoord, be
gaf zich naar de resident. Maar daar
weigerde hij wéér voor de functie in
aanmerking te komen.
"Denkt u er nog eens goed over na",
zei daarop de resident.
Toen de heer Koch terug was in de ijs
fabriek informeerde de heer Sassin:
"En, bent u nu commandant van de
schutterij?"
De heer Koch schudde het hoofd.
"Dat is kras", zei daarop de heer Sas
sin, "maar wat zegt u ervan als ik u,
wanneer u die functie op u neemt, een
salarisverhoging geef van 250,
De oud-overste lachte.
"Ja", zei hij, "zo kan men iedereen om
kopen!"
En hij nam de functie op zich.
"De kas van de schutterij", vertelde
de heer Koch me jaren later te Ban
doeng, "zag er abominabel uit. Ik vond,
dat daarin hoognodig verandering
moest komen. In die tijd moest ieder
een schutteren, ook de diverse direc
teuren van bedrijven. Dat kon natuur
lijk niet vanwege hun werkzaamheden
en dus werd er de hand mee gelicht.
En daarin zag ik mijn kans. Ik ging naar
de verschillende diensthoofden, onder
andere de agent van de Factorij van de
Nederlandsche Handel Maatschappij
en die van het Soerabajasch Prauwen
veer, etc.
"U moet opkomen om te schutteren",
deelde ik hun mee en bepaalde tevens
de middag waarop ze op het terrein
moesten verschijnen. Natuurlijk volg
den er protesten. Maar zij zwichtten
toen ik dreigde, dat, indien zij niet
kwamen, de politie hun zou komen op
halen.
Zoals ik verwacht had kwamen ze na
de oefening allen bij me. Zij wilden
allemaal van het baantje af. Ik ver
klaarde, dat ik hun standpunt begreep,
maar tevens, dat de kas van de schut
terij zo goed als leeg was. "Er is maar
één mogelijkheid voor u om van het
schutteren af te komen", zei ik, en ik
bepaalde het bedrag dat ieder dier
diensthoofden maandelijks in de kas
moest storten. En daaruit volgde een
fenomenale groei van de schutterij-
kas!"
"In die tijd", ging de oud-overste ver
der, "was er een jaarlijks evenement,
namelijk de verovering van het Fort
Prins Hendrik door de schutterij. Het
was een spiegelgevecht, dat altijd, door
het vele schieten, grote belangstelling
trok. En voor de schutters was het een
verzetje.
Op een dag kreeg ik van de comman
dant van Fort Prins Hendrik, een over
ste, en een man die ik goed kende, een
uitnodiging met hem te komen praten.
Hij stelde me op de hoogte van het
geen men voornemens was te doen,
leidde me rond door het fort en zei:
"De schutterij is er nog nooit in ge
slaagd het fort in te nemen. Ik verwed
er een kist bier om, Koch, dat ze het
onder jouw leiding óók niet kunnen".
Ik zei er niet veel op, maar keek goed
rond. Het fort was werkelijk onneem
baar, behalvevan één kant waar
aan nooit iemand had gedacht!
"Laten we het maar eens proberen",
zei ik na de rondgang. "Het is altijd
een verzetje. En die kist bier is het me
(lees verder volgende pagina)
28