De Sinaboeng (2400 m. hoog) gelegen op de Karo-hoogvlakte in de nabijheid van de veel bezochte vakantieplaatsen Brastagi en Kaban Djahé is altijd een bijzondere attractie voor beoefenaars van de bergsport geweest. Aan deze prachtige landstreek op Oost-Sumatra zullen velen die er geweest zijn goede herinneringen bewaren. Wie van onze lezers kan er meer over vertellen? sceptisch gestemd en voorspelde een fiasco; plukken met Bataks was on mogelijk. In de loop der jaren waren de Javanen het uitverkoren werkvolk geworden en inderdaad waren de Ja vanen uitstekende ondernemings-ar- beiders, daarover bestond niet de minste twijfel. De onderneming Sidamanik bestond uit acht afdelingen en na enige maan den was de afdeling, die het gunstigst gelegen was voor de Batakinvasie, voor wat het plukken betrof, geheel in handen van Tobanezen. De overige werkzaamheden werden nog steeds door Javanen verricht. De Javanen en Tobanezen verdroegen elkaar goed. Onder de routine-werkzaamheden in een thee-aanplant was het opnieuw naar een hoogte van ca. 50 cm. snoei en van een na twee jaar plukken hoog uitgegroeide heester, een werk dat routine en vakmanschap vereiste. Hier voor was enige opleiding nodig. Een aantal Bataks kreeg die opleiding, hun aantal breidde zich regelmatig uit, daardoor was selectie mogelijk, kort om er ontstond een ploeg snoeiers, die hun naam alle eer aandeden. Ook het wieden leverde geen moeilijk heden op. Dit werk bestond uit het uittrekken van schadelijke grassen, ter wijl het sappige, zachte onkruid - niet schadelijk voor de groei der thee heesters - alleen werd neergeslagen. En zo kon het gebeuren, dat na een jaar alle Javanen-mannen, vrouwen en kinderen naar een andere afdeling konden worden overgeplaatst en de besproken afdeling nu geheel op Toba nezen draaide. Dat was een belang rijke mijlpaal, die met veel voldoening gepasseerd werd. Uitbetaling van verdiend loon geschied de nu tweemaal per maand, geheel in de pas met de Javanen. Bij de uitbe taling werd er nauwkeurig op toege zien, dat uitbetaling alleen plaats vond aan de betreffende arbeider, en niet aan een "vervanger" of aan zijn man doer. Zoveel mogelijk werd vastge houden aan de regels, ter voorkoming van knoeierij. "Koppelbazen" kregen geen voet aan de grond. Reeds eerder werd opgemerkt dat Ja vanen en Tobanezen elkaar goed ver droegen. Dat is in latere jaren bij de toename van het aantal Tobanezen over de gehele onderneming steeds zo gebleven. Toch keek de doorsnee Javaan wel enigszins neer op de Ba- tak, want zij aten varkens- en honden vlees en hadden in een niet zover ver leden zelfs mensenvlees gegeten. Vanaf Siboga - aan de Indische Oce aan - tot aan Pematang Siantar aten de chauffeurs, die ik meehad - Kerin- tjiërs, strenge Mohamedanen - in de diverse eethuisjes geen vlees, omdat de Tobanezen varkensvlees consume ren. Varkens werden meestal op het erf of onder de huizen gehouden en vervulden ook een rol als stadsreini ging- Het eiland Samosir behoorde tot het werkterrein der "Rheinische Mission" en deze deed daar verdienstelijk werk. Nagenoeg alle arbeiders van Samosir konden lezen, schrijven en rekenen. De loonlijsten der Tobanezen waren vrijwel geheel gevuld met bijbelse na men: Markoes, Johannes, Zachereoes, Petroes, Paulus e.a. Sommige namen kwamen zo veelvuldig voor dat num mering noodzakelijk was: Johannes satoe, Johannes doea etc. Achteraf ge zien was het interessant om de maat schappelijke veranderingen, die plaats grepen, te analyseren. Regelmatig had een wisseling plaats van arbeiders, die voor korte tijd naar Samosir trokken, en anderen, die hun plaats op het werk innamen. Aanvan kelijk kwamen ze van Samosir in een donkerblauwe omslagdoek, hulden zich daar ook weer in als ze terugkeerden naar Samosir, doch op de onderne ming werden steeds meer overhemden, lange witte broeken en rubber sport schoenen gedragen. Ook verschenen fietsen en andere min of meer luxe gebruiksvoorwerpen, kortom een be scheiden welvaart was in opkomst. Enkele Tobanezen gingen net als de Javanen een hoofddoek dragen. Uiteraard ging deze verandering ook niet onopgemerkt voorbij aan de Zen ding op Samosir. Zo kon het gebeuren dat ik op een dag bezoek ontving van een Duitse missionaris van Samosir: Herr Bregestroth, keurig Nederlands sprekend, die de nieuwe situatie eens met mij wilde bespreken. Hij kende het merendeel van mijn arbeiders en ik ontving allerlei nuttige informaties in zake verdere mogelijkheden. Diep respect heb ik voor deze man gehad, die daar met zijn vrouw op een eiland in het Tobameer, ver van elke Europese gemeenschap, het Evangelie verkondigde en waarlijk niet zonder re sultaat. In overleg met hem verwijder de ik van één der pondoks (langhuizen) enkele binnenwanden, bouwde een kerkzaaltje, compleet met katheder en banken en ik was persoonlijk aanwe zig bij het vieren van het Kerstfeest. Door allerlei overplaatsingen die ik moest ondergaan, heb ik de heer Bre gestroth uit het oog verloren. Jaren later werd mij verteld, dat hij en zijn vrouw ter gelegenheid van een feest maaltijd een voedselvergiftiging had den opgelopen en ernstig ziek met spoed naar Europa waren vervoerd. In meerdere opzichten waren Bataks "anders" dan Javanen. Op Mohamme daanse feestdagen b.v., bij het einde der vasten, vonden bijeenkomsten plaats, waaraan een gamelan en een ronggeng (dansvrouw) te pas kwamen. Van zonsondergang tot de ochtend schemering danste de ronggeng met wie zich daarvoor aanmeldde. Het ging er altijd zeer ingetogen toe, in geen enkel opzicht te vergelijken met het westerse pop-lawaai. Verder vermaak ten de Javanen zich met wajangkoelit, wajang wong (wong mens) keto- prak, koeda-kepang etc. en bij al dit gebeuren kwam de waardigheid niet in het gedrang. Bij de Tobanezen ging dit anders, zij prefereerden voetbalwedstrijden met daaraan verbonden prijzen, het wed strijd-element speelde een belangrijke rol. Verder stelden wij één of meer z.g. pohon-pinangs op, dat waren ge schilde palmstammen, ingesmeerd met ,een vettige substantie en boven in de boom op een acht meter hoogte, was horizontaal een hoepel opgehangen, waaraan allerlei geschenken waren be vestigd, als horloges, riemen, zaklan taarns, kledingstukken etc. Het duurde lange tijd voor de eerste er in geslaagd was naar de geschen ken te klimmen en de vele mislukkin gen veroorzaakten een daverend ge lach. Voor zulke dingen was een Ja vaan moeilijk te vinden, die werd dan "maloe". (verlegen). De Tobanezen zijn een intelligent volk, onder hen schuilen bekwame scha pees verder volgende pagina) 25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 25