JDrieven uit een \Juae
^^Djatihouten kiót (8)
FEUILLETONll,llll,,llllllllllll,l,l,llllll,l,llllllllllll,lllllll,l,l,l,,lllll,lll|l|||l|IH^
CD (C\ JOHAN FABRICIUS
9
Goed, we kwamen dus bij de pyrami-
den; de rijtuigen konden op een zeker
ogenblik niet verder door het mulle
zand. Maar daar stonden kameeldrij
vers op klanten te wachten en voor ik
het zelf wist, zat ik al boven op zo'n
beest. Ik moest dwars in het zadel
gaan zitten, als amazone dus, terwijl
de kameel nog op de grond zat; toen
begon die kerel te schreeuwen en aan
de leidsels te rukken en toen dat niet
hielp, schopte hij het arme dier onder
de buik, kasian, en daar ging het. Het
was net als bij een aardbeving, weet
je nog wel, toen we bij jouw oom en
tante in Buitenzorg logeerden? Je zakt
naar achteren, je zakt weer naar voren
en dan zweef je ergens hoog in de
lucht. Nou, eerst om de grootste py-
ramide heen, John wist natuurlijk weer
hoe dat ding heette en hoe verschrik
kelijk lang geleden het gebouwd was
en hoe ze het misschien gedaan kon
den hebben: met die grote vierkante
brokken basalt, die geen mens kan
tillen. We mochten er ook bovenop
klimmen als we wilden, nou, dank je,
ik liever niet. Louisa natuurlijk alweer
wèl: zij moest thuis op de onderneming
later kunnen vertellen dat ze een py-
ramide beklommen had. Dick en Fred
die hesen haar de treden op, elk ervan
wel een meter hoog, en zij maar gillen:
"Adoeh! ik kan niet meer!" Halverwe
ge gaf ze het dan ook op; bij het af
dalen belandde ze telkens met een
sprongetje in de armen van die twee
jongens. John en ik zagen het vanaf
onze kamelen lachend aan. De kerels
om ons heen bleven ernstig: die zijn
zulke idiote vertoningen zeker al wel
gewend.
Nou, en toen naar de beroemde Sfinx,
je weet wel, waaraan je vragen kunt
stellen. Het maakt ook wel indruk,
hoor, zo'n groot, verweerd vrouwen
gezicht - of is het van een man? - dat
maar over de woestijn uitstaart, hoe
veel eeuwen al? "You must ask ques
tion for good luck," zeiden de kameeL
drijvers.
"Wat zal ik vragen?" vroeg Louisa.
De mannen begrepen haar wel; ze zei
den: "You want lover, Madam? You
want handsome young lover?"
"Ik weet niet wat ik wil," klaagde ze.
"Zal ik vragen of m'n man op de on
derneming me trouw is?"
"Zulk dingen weet de Sfinx niet," zei
John. "Daar geeft hij althans geen ant
woord op. Je moet iets vragen over de
toekomst. Over liefde en dood."
"Over dood? Wat griezelig; ik krijg er
koelit berkikir van! Nee, hoor, dat doe
ik niet."
"You, Miss?" vroegen de kameeldrij
vers mij. "You ask Sfinx if Mister
loves you." En daarbij wezen ze met
een grijns op John.
"Nee, ik vraag niets," zei ik. "Laten
we nu maar weer terug gaan."
"You, Mister, you ask Sfinx if pretty
little Miss loves you," drongen de ka
meeldrijvers bij John aan.
"Ik heb de Sfinx al iets gevraagd," zei
John, "maar dat heb ik in stilte gedaan.
Hij verstaat me toch wel."
"Wat heeft hij geantwoord?" vroeg
Louisa.
"Dat mocht ik niet verder vertellen,"
zei John.
Nou, dat was dan de Sfinx.
Mevrouw van Everdonck speelde vre
selijk op toen we thuis kwamen: ze
had om me in angst gezeten en adem
de pas op toen ik zei dat het allemaal
wel aardig was geweest, maar verder
niets. Koestiah keek ongelukkig: die
had er ongezouten van langs gekre
gen. Alsof ze mij zou kunnen tegen
houden als ik beslist iets wil!
Om haar te troosten zei ik: "Hier,
Koestiah, is een persèn van toewan
Djón voor jou," en ik gaf haar het fles
je Barbe du Pasha. Zij in de wolken,
dat begrijp je. "Maar je hoeft er me
neer John niet voor te bedanken," zei
ik, "dat heeft hij liever niet."
"Goed, Non."
Toen ik met Louisa alleen op de ka
mer was later, moest ik een ontboeze
ming van haar aanhoren. "Zo brutaal
toch, die Arabs! Die vent van mijn
kameelhij tilt mij uit het zadel
zijn hand glijdt uitIk wou hem
een klap op zijn kop gevenkoe
rang adjar, ja?maar ik geneer me
voor die jongens, seg, ze hoeven het
niet allemaal te weten. Niet verder
vertellen, hoor!"
Nou vertel ik het tóch verder. Hoe
vind je dat mens?
Ze ratelde nog een hele tijd door. Over
John, die zo achter me aan zat. En wat
mijn verloofde daarvan denken zou,
als hij het wist.
Ik hoorde maar half wat ze allemaal
zei. Ik moest aan die Sfinx denken.
Ik weet natuurlijk heel goed wat John
hem gevraagd heeft, zo dom ben ik
nou ook weer niet. Maar ik wou dat
die man me met rust liet: ik word er
helemaal ongelukkig van.
Na twee dagen waren eindelijk de
kamelen met de bagage aangekomen.
We konden weer eens wat schoons
aantrekken en met onze koffers en
valiezen op de "Cleopatra" overstap
pen, een hekwieler, die ons naar
Alexandrië zou brengen.
Veel ruimte kregen we niet ter be
schikking: één kajuit voor de dames
om zich in terug te trekken als ze wil
den en één voor de heren. De maat
schappij had er voor gezorgd dat er
geen drinkbaar water aan boord was,
en de drankjes die je kon bestellen
waren peperduur. Maar het werd een
verrukkelijke tocht. De Cleopatra gleed
zo rustig op de stroom mee; we lagen
onder het zonnezeil in luie stoelen
op den duur wat doezelig van het
eentonig ruisen van de enorme schep
raderen, en tuurden naar de voorbij
glijdende oevers en naar de Nijlsche-
pen met de hoge spits toelopende
zeilen.
John natuurlijk weer aan het vertellen:
die jongen weet werkelijk een hoop
van de geschiedenis, hoor. Dat Cleo
patra een Egyptische koningin was ge
weest, wist ik natuurlijk wel en dat ze
een gifslang aan haar boezem heeft
gedrukt, maar waaróm ze dat precies
gedaan heeft, dat hebben de nonnen
er ons nooit bij verteld. Nou, dat hoor
den we dan van John: het was omdat
zij allerlei zondige liefdes had gehad,
zoals met Julius Caesar, weet je wel,
en met Antonius, wie was dat nog maar
weer? En toen was er een zeeslag
tegen de Romeinen, die Antonius ver
loor, enfin, John wist het allemaal op
'n prik en vertelde ons hoe Cleopatra,
net als wij nu, op dezelfde Nijl had ge
varen, spelevaren kon je het meer
noemen. Misschien wel honderd roei
ers trokken hun riemen door het wa
ter op de maat van de muziek, de
muzikanten dat waren allemaal slaven.
Cleopatra zat op een gouden troon
aan dek; achter die troon stonden
slavinnen die haar koelte toewuifden
met waaiers van pauweveren; neger
jongetjes uit de Soedan zaten aan haar
voeten en hielden in gouden bekers
wijn en andere dranken voor hun ko
ningin op en de allermooiste onder de
jonge slavinnen danste voor haar, al
leen maar in sluiers gehuld, en John
zei dat dat nog het enige was wat
hem op dit ogenblik ontbrak. Louisa
natuurlijk aan het krijsen: "Ja, dèt zou
jij wel graag willen, ja? Dat Henrietje
zo voor je danste!" Ik vroeg haar of
ze daar nu alsjeblieft eens mee wou
uitscheiden. "Ik maak toch maar grap
jes," zei ze. Ja, grapjes! John deed ge
lukkig of hij niets gehoord had, hij
vertelde verder over die oude tijden
in Egypte, nu weer dat ze dieren des
tijds tot goden verhieven; ik vraag
me af of de nonnen dat wisten. Wat
denk jij? Ik denk van niet: die hadden
alleen maar de heiligen in het hoofd.
Op de oevers zag je mensen aan het
werk, ook ploegende karbouwen zoals
bij ons, maar zo verschrikkelijk mager,
kasian, je kon de ribben tellen. "Waar
om geven ze die karbouwen niet be
hoorlijk te eten?" vroeg ik. "Omdat ze
zelf niet genoeg te eten hebben."
zei John.
Ja, maar nu moet je horen. Hij begon
net weer over Caesar, die thuis zo'n
soesah kreeg toen hij uit Egypte in
Rome terugkwam en Cleopatra reisde
hem achterna, je begrijpt wel wat er
allemaal gekletst werd en dat zijn
vrouw groot spektakel maakte... daar
komt Koestiah er ineens bij om me
(lees verder volgende pagina)