13
lente in Holland". Ik begreep daar
niets van: mijn schone Mam, die zoiets
vies als koeiepoep lekker vond Nu
begrijp ik dat heel goed want ik heb
zelf lang genoeg in Holland gewoond
om deze lentebode te kunnen waar
deren.
Het meest lucratieve bedrijf van Soem-
ber Brantas echter was de bloemen
teelt. Er waren velden met gladiolen,
margrieten, anjers en lelies. Er was
een loods waar iedere ochtend de
versgeplukte bloemen in manden
werden verpakt, waarin ze naar de
stad werden gezonden. Buiten de bloe-
menloods was een grote hoop „afval".
Wij vonden het zonde dat daar zulke
„nog hélemaal goeie bloemen" op de
hoop lagen en wij namen er wel eens
bossen van mee naar huis zodat Mam
nooit zonder bloemen zat.
De bloemenloods stond achter het
huis van de eigenaars van Soember
Brantas, de familie Klay. Er was een
soort ongeschreven wet, dat je daar
niet kwam, in de privétuin van de
Klay's. Verder mocht je overal komen
en wij struinden dan ook inderdaad
overal rond, want Soember Brantas
was nog meer dan het Paradijs, thuis
in Malang, een oord vol verrassingen.
Er was behalve de karbouwenpoepstal
nog een grote schuur waar een paar
reusachtige karbouwen stonden die
werden gebruikt als trekossen. Anneke
de Jong en ik gingen iedere dag wel
even bij ze kijken en met ze praten.
Eén karbouw noemden we Zesje.Dit
beest had eens een plas gedaan, die
volgens ons wel zes minuten geduurd
had. Vandaar I Wij hielden erg veel van
Zesje. Naast die schuur was een paar-
destal. Daar stond Hannes, de oude
ponny, waar vaak kinderen op reden.
En dan de paarden van de Klay's, er
was er één die Sebab heette. Je kon
bij Hannes in de box komen want hij
was erg tam. Maar daar moest wel
eerst veel moed voor verzameld wor
den en meestal kwam ik net nog iets
moed te kort en bleef ik dus maar op
het trapje zitten. Er was ook een oude
afvalkuil waar koeien- en paarden-
schedels lagen. We hebben daar heel
wat schedels vandaan gehaald, maar
het stonk er. Iets achteraf in de bloe
menvelden stond een klein stalletje
voor twee paarden. Meestal was het
leeg. Maar boven de ruif was een plat
form waarop je kon zitten onder het
uitspringende dak. Anneke en ik zaten
er 's middags wel eens te lezen of
alleen maar wat te praten, bengelend
met onze benen, en kijkend naar de
vlinders op de bloemenvelden en
luisterend naar de roep van de bos
haan in het oerwoud. Het was ons
geheime plekje waar niemand ons ooit
zou zoeken.
Natuurlijk werd een groot deel van de
dag ook besteed bij het zwemmeertje.
Op een schiereilandje zaten Mam met
Jaarno en Mevrouw de Jong met Anne-
ke's zusje Ruth, uren te praten. Mam
had soms goelali's bij zich Er dreef
een vlot in het meertje. Eens was ik
van het vlot afgedoken en er onder
De kudde
paarden in hun
omheinde
ruimte.
terecht gekomen. Ik kreeg het heel erg
benauwd tot ik me realiseerde dat het
vlot en ik in dezelfde richting gingen.
Nadien ben .ik altijd heel voorzichtig
geweest met het vlot. Naast het zwem
meertje tussen alang-alang en struiken
stond een oude, roestige landbouw
machine. Er zaten nogal wat schoepen
en raderen aan en wij speelden altijd
dat het een schip was in de woelige
baren.
De familie de Jong bewoonde ieder
jaar dezelfde bungalow, de „Djoerang
Kwali". Nadat de de Jongs naar Hol
land waren vertrokken hebben wij die
bungalow ook eens gehad. De tuin van
de „Djoerang Kwali" was omzoomd
met een heg van heliotroop. De paarse
bloemtrossen hadden een zware door
dringende geur zoals je die in de lente
in Europa ook had toen onze bloemen
en planten nog niet door veredeling
tot fabrieksproducten waren gedegra
deerd en onze wereld nog een wereld
van geuren was.
Naast de „Djoerang Kwali" lagen de
bungalows waar de families Mijnlieff
en Hoekstra woonden. De jongens
Mijnlieff en Jelle Hoekstra waren wat
ouder dan Anneke en ik. Meestal be
moeiden ze zich niet met ons, maar
één keer bestookten ze ons met pijlen
van gras en wat als een spel begon
werd voor mij al vluchtende werkelijk
heid zodat ik tenslotte snikkend van
angst wegkroop onder een bed in de
Djoerang Kwali.
In 1937, het jaar van de Jamboree,
werd er op een avond een kampvuur
gehouden op het veldje voor de bun
galows van Mijnlieff en Hoekstra. De
hele gemeenschap vacantiegangers
kwam bij elkaar, er werd gezongen en
er werden sketches opgevoerd. De
familie Klay tracteerde op chocolade
melk. Mam had Gerda en mij opgejut
om „wag-hondjies" voor te dragen
Ik vond het doodeng, veel liever bleef
ik aan de buitenkant van de kring stil
letjes zitten. Er werd in dat jaar ook
veel korfbal gespeeld op het veld bij
de pasangrahan. Schoorvoetend ging
ik er heen, maar eenmaal aangenomen
als medespeelster deed ik met veel
plezier mee.
Een grote gebeurtenis op Soember
Brantas was de dag dat de koeien en
paarden uit de heuvels naar de ranch
gedreven werden. Ze werden in een
omheinde ruimte gejaagd waar ze al
leen weer uit konden door een teerbad
tegen het ongedierte. Een paar stieren
werden gevangen en daar werden de
horens van afgezaagd. De dieren loei
den erbarmelijk en ik vond het erg
zielig. Eens mocht Eddie Klay een
paard uitzoeken om te temmen. Het
paard van zijn keuze werd met een
lasso gevangen, het werd Tim ge
noemd. Mijn broer Jaap mocht helpen
met het tam maken. Het dier werd
dagelijks gelongeerd en aan het eind
van de vacantie hadden de jongens
het zover, dat het een zadel tolereerde
en er iemand op zijn rug kon zitten.
Een van de heerlijkste dingen van
Soember Brantas vond ik onze wande
lingen naar het koeiemeertje. We
liepen de heuvels in langs een pad
waar veel frambozen groeiden die
door ons verzameld werden. De hond
van Anneke at de frambozen van de
struiken. Na een drie kwartier lopen
kwamen we bij de met gras en strui
ken begroeide heuvels waar de kud
den los rond liepen. Soms kwamen we
ze tegen, de karbouwen, koeien en
paarden. Ik vond dat wel een beetje
eng, vooral de karbouwen deden ons
vaak schrikken als ze uit de struiken
tevoorschijn kwamen, maar ze deden
niets. Er was daar een meertje, een
modderpoel eigenlijk, waar de dieren
kwamen om te drinken. Wij lagen daar
dan tegen de helling van de heuvel
en aten onze boterhammen op en luis
terden naar de boshaan en het brom
men van de dikke vliegen die in grote
getale op de koeiepannekoeken af
kwamen. Het was er zó vredig I Af en
toe liepen er koelies over het pad met
hun pikolans vol groenten op weg naar
Patjet en Soerabaja. Soms liepen wij
nog even verder, daar kon je in het
ravijn afdalen waar, in het dichte bos,
de bronnen van de kali Brantas lagen.
Warme bronnen. Er waren plaatsen
waar het water dat uit de humusrijke
bodem opborrelde, zó heet was dat je
er niet in kon gaan zitten. Waar het
hete water zich mengde met koud
vormden zich zalige badkuipen achter
stronken en boomwortels waarin je
heerlijk kon baden. Je moest het dan
maar niet erg vinden als er eens een
bloedzuiger op je been zat.
Er was ook een ander pad dat de
berghellingen opvoerde en daar haal
den wij de tjiploeans vandaan, ronde
(lees verder volgende pagina)