POIRRIÉ RiJSWIJKS MUSEUM YVONNE PATTCHE (Yvonne Seegers) SCHILDERIJEN EN AQUARELLEN TROPISCH EXOTISCHE BLOEMMOTIEVEN 'HET TOLLENSHUIS' HERENSTRAAT 67 - RIJSWIJK ZH VAN 8 T/M 30 SEPTEMBER 1979 'S MAANDAGS GESLOTEN zo'n zeilschip... je kunt er niets van zeggen... het hangt af van wind en stromingen..." Later zei hij: "Jouw ouders zouden vermoedelijk liever hebben gezien dat jullie daarginds getrouwd waren het is het gebruikelijke: de vader geeft zijn dochter weg... maar mijn vrouw wou zo graag bij het huwelijk zijn Pieter is ons enig kindze was bang dat ze hem in dit leven dan he lemaal niet meer zou zien. Zij is ziek, zoals je weet Hij kwam er niet goed uit. Waarom zei hij de waarheid niet: dat zijn vrouw er eerst nog zeker van had willen zijn of ik wel de goede vrouw voor haar zoon was? "Wat heeft mevrouw?" waagde ik te vragen. "Wat zij heeft... ze lijdt aan allerlei kwalen... haar hart, haar ingewan den... ze neemt medicijnen, zoals je bij tafel wel gezien zult hebben. Ze heeft altijd pijn. Ze laat het niet merken als er anderen bij zijn. Ik weet het en vaak denk ik dat het een wonder is hoe lang zij nog... Haar liefde voor die jongen geeft haar de kracht om het vol te houden tot... Kom, ik ga eens naar haar toe. ZIJ slaapt vast niet, ze ligt altijd maar wakker. Ik ga haar over de dienst in de kerk vertellen. Ze zal willen weten wie er allemaal waren en met wie ik nog gesproken heb In de deur hield hij nog even stil, vroeg toen: "Je houdt toch wel echt van onze jongen?" Het overviel me. "Natuurlijk," zei ik. "Een domme vraag, maar ik vond het toch prettig om het nog eens uit je eigen mond te horen. Ik geloof dat Pieter een goede keus heeft gedaan." Ik stond versteld van mijn eigen moed toen ik mezelf hoorde vragen: "Ge looft zijn moeder dat ook?" Op die vraag was hij weer niet ver- "Ajo, raaien waar we met vakantie zijn ge weest!" dacht geweest; hij vroeg "Waarom twijfel je daar aan? Heeft mijn vrouw soms iets gezegd waaruit je "Nee, gezégd niet." "Je hebt het dus zo aangevoeld... dat spijt me. Kijk eens, Henriette, laat ik dan maar helemaal eerlijk met je zijn; misschien kun je er begrip voor op brengen dat mijn vrouw als moeder graag gezien zou hebben dat Pieter, inplaats van in dat verre Indië een vrouw te zoeken, een Hollands meis je..." "Maar ben ik dat dan niet?" Ik voelde me werkelijk gekwetst. "Natuurlijk ben je dat." Hij haastte zich z'n fout te herstellen. "Mijn vrouw be doelde een meisje van hier. Uit onze eigen kringO, nu zeg ik weer iets verkeerds: Pieter heeft ons geschreven welke positie je vader daarginds in neemtMaar als wij aan een meisje uit Indië dachten, stelden wij ons on willekeurig voor dat ze ènders zou zijn dan een Hollands meisje hier..." "Dacht u dat ik bruin van huid zou zijn? Zo'n beetje als Koestiah?" Hij ging niet op m'n grapje in. "Nee, natuurlijk niet, maar... Nou ja, hier in Den Haag zijn nogal wat mensen uit Indië... Hollandse mensen, maar toch zo heel anders dan wij. Zoals op het station toen we hier aankwamen, weet je wel? Daar wil ik verder óók weer niets van zeggen, maar... Het spijt me, ik wil je niet kwetsen en nu doe ik niets anders, dat zie ik wel. En dat nog wel op deze eerste dag van het nieuwe jaar..." "O, het geeft niet," zei ik. "Jawel, het geeft wel... hoe kan ik het goedmaken? Kom..., mag ik je een nieuwjaarskus geven?" Hij nam mijn hoofd in zijn beide han den, oud en al wat beverig, en kuste me op het voorhoofd. Ik kreeg het in eens te kwaad; de vader van Pieter. Ik kon het niet laten om hem ook in eens een kus te geven. Ik wenste hem goedenacht. "Wilt u ook mevrouw...?" "Ja, dat zal ik doen," zei hij, toen hij zag dat ik moeite had mijn zin af te maken. Op mijn kamer, boven, kon ik het niet langer houden; ik gooide me op mijn bed en barstte in snikken uit. "Non? Wat is er dan, Non?" schrok Koestiah. "Niks. Laat me maar," zei ik, want hoe zou ik haar dat kunnen vertellen dat ik "anders" was dan de Hollandse meisjes hier en dus eigenlijk niet goed genoeg voor Pieter? Zij zat een tijdje stil bij mijn bed ge hurkt, mijn hand tegen haar wang ge drukt. "Non... Koestiah djoega sakit hati," zei ze. "En zo bang... helemaal alléén terwijl u weg was. En toen later ineens al die klokken. Ik dacht eerst: brand, Non! Ik dacht: dieven... misschien een amokloper..." Nu moest ik toch weer lachen. "Een amokloper! Mana bisa, Koestiah? In Holland toch geen amoklopers? Veel te koud!" "Non, zeg dan aan Koestiah waarom u huilt? Is het om Toewan Djön?" "Om meneer John? Hoe kom je aan zoiets onzinnigs?" Zij heeft mijn hand vastgehouden net zo lang tot ik op het laatst, doodmoe als ik was, in slaap ben gevallen. De volgende morgen was het weer een grauwe Hollandse dag met laag over de stad drijvende wolken. Op de tak ken van de bomen langs het water zaten mussen met dik opgezette ve ren. Ik zag er tegen op, naar beneden te gaan en mevrouw ook zelf nog te moeten gelukwensen met het Nieuwe Jaar. Op een kus van haar aanstaande schoondochter hoefde ze niet te re kenen. (wordt vervolgd) 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 12