Maetsuycker's Droom door Dr. H. J. de Graaf 12 dec. 1662 In december van het jaar 1661 schreef de Heer Secretaris der Hoge Regering in het Bataviase Dagregister: 23 do. is d'Heer Arnold de Vlaming van Oudshoorn, Raad Ordinaris van India, met de schepen 't Wapen van Holland, Arnhem, Maar- seveen, Prins Willem, Princesse Royale, Phenix en de Gekroonde Leeuw van hier naar 't vaderland vertrokken met een cargasoen (lading) alderhande Oost- Indische koopmanschappen, ten bedrage van 3.354.428, 17 schellingen en 5 stuiver. Aan boord waren 4053 koppen. God Almachtig verleen' Zijne Edele een voorspoedige, behouden reize. Helaas, hieraan zou men de laatste vier regels van het 12e couplet van ons Volkslied kunnen toevoegen: "Maar de Heer van hier boven Die alle ding regeert, Die men altijd moet loven, En heeft het niet begeerd". Want omstreeks 11 februari van het volgende jaar 1662 werd deze rijke re tourvloot dicht bij het eiland Mauritius overvallen door een verschrikkelijke orkaan, die enige schepen tot zinken bracht, waaronder het admiraalschip het Wapen van Holland, waarop zich de kommandeur, de Heer de Vlaming bevond, mèt zijn hele gezin. Bijzonder tragisch was, dat de kommandeur eerst van plan was geweest zijn vrouw en kinderen in Indië achter te laten en alleen te repatriëren, waartegen de Hoge Regering bezwaar had. Ten slotte was de Vlaming van idee veranderd en besloot zijn huisvrouw en kroost tóch mee naar het vaderland te nemen. Had hij een onbestemd voorgevoel van hetgeen hun te wachten stond? Op 16 december 1661 had de Ed. Heer Gouverneur-Generaal Maetsuycker aan de scheidende kommandeur het "scheydmael" gegeven. Ten slotte was de Vlaming in de morgen van de 21e december op het schip 't Wapen van Holland", het vlaggeschip, als komman deur over de retourvloot "geauthori- seert", dus aan officieren en beman ning voorgesteld. Hij kon toen met zijn familie aan boord zijn gebleven, want twee dagen later werden de ankers gehesen en weerklonk het afscheids- schot: "De goteling dreunt en de vlag gaat in top", zong nog een 19e-eeuwse dichter, vóórdat de stoomvaart was uitgevonden. Maar ruim zeven weken later zijn be halve het Wapen van Holland, nog drie andere Oostinjevaarders vergaan, w.o. de "Arnhem". Van dit laatste schip zijn bij uitzondering nog een aantal opva renden op wonderbaarlijke wijze gered in een vaartuig, waarmede zij op het eiland Mauritius terecht zijn gekomen. Uit hun mond is een verslag van deze zeeramp opgetekend, dat zich echter tot hun eigen lotgevallen beperkt, want hoe de andere schepen gevaren heb ben, bleef hun onbekend. Dit verslag werd opgenomen in de z.g. Generale Missive van 26 december, die men af gedrukt vindt in de dikke groene delen dier "koloniale verslagen" uit de Com- pagniestijd, zo zorgvuldig en verdien stelijk door prof. Ph. Coolhaas uitge geven in 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën. Aan het relaas der geredde zeelieden ontlenen wij het volgende: De storm begon op 10 februari op te steken, toen de vloot zich bij het ei landje Brandon (Portugees: Brandao) bevond. G.G. Joan Maetsuycker, naar een gravure van H. Bary. Dit eilandje is ongetwijfeld genoemd naar de vermaarde zeevarende Ierse monnik St. Brandaan, waarnaar ook de Brandaris, de bekende vuurtoren op West-Terschelling heet. Tot overmaat van ramp raakte het roer van de "Arn hem" in het ongerede, waardoor ook de achtersteven ontzet werd. Daardoor stroomde het water het schip in, zodat het zonk, een 50 tot 60 zielen mee sleurende. Tien of twaalf hadden zich in de kleine schuit geborgen, maar men heeft sedertdien niets meer over hen vernomen. De rest, nog 106 koppen, kozen de (grote) boot als hun laatste toevlucht. Helaas, onderweg was men genoodzaakt, "om niet al te zamen te vergaan" een dertiental over boord te zetten. Dit gebeurde echter op last van de "schipper en de andere officieren". Een zeven of acht zijn ook door "mise rie" onderweg gestorven, want men had geen water of voedsel meegeno men. Na acht dagen zwalken landden de overigen op het eiland Mauritius, waar ze tien dagen bleven, "met grote kommer, doordien ze geen vuur en konden maken". Toen werd besloten dat de schipper met nog twaalf man naar het eiland Ceylon (thans Sri Lang- ka) zouden zeilen, waar ze na een tocht van bijna drie maanden te Galle zijn aangekomen, t.w. slechts negen van de dertien manschappen, daar twee hunner op het eiland Madagaskar door de "wilden" waren dood gesla gen, terwijl de schipper en de scheeps timmerman onderweg overleden zijn. Gouverneur en Raad van Ceylon heb ben toen naar Mauritius het fluitschip "Hilversum" gezonden, om de gestran de zeelui op te pikken. Doch eer de "Hilversum" op Mauritius aankwam, had een Engels schip het eiland aangedaan en een twintigtal schipbreukelingen naar Madagaskar overgebracht waar ze in de Augustijn baai (aan de Zuidwestkust) twee Britse vaartuigen aantroffen. Het ene, de "Madras" had zes man mee naar de Oostkust van India meegenomen en in Madraspatnam aan wal gezet. Vandaar waren ze naar Batavia overgekomen, zeer dankbaar voor de Engelse hulp. Van dit halve dozijn zal de Hoge Re gering dus een en ander omtrent de ondergang der Compagniesschepen hebben vernomen, ongeveer een jaar, nadat de retourvloot van de Vlaming in zee gestoken was. Doch naast dit verhaal der schipbreu kelingen bestaat er nog een ander, bij na fantastisch bericht over deze scheepsramp, een der zwaarste, die de Compagnie ooit getroffen heeft. Wij lezen dit merkwaardig verslag in het vierde deel van Valentijn's reuzewerk, in de levensbeschrijving van de gou verneur-generaal Maetsuycker. In de nacht van 11 februari 1662 droom de deze landvoogd, dat hij de Heer Arnold de Vlaming van Oudshoorn in zware nood zag en hem ettelijke malen om hulp hoorde roepen. Zijne Edele werd hierdoor zo ontsteld, dat hij er wakker van schrok. Hij viel echter op nieuw in slaap, en kreeg toen weer dezelfde droom omtrent de Heer de Vlaming. Hij zag hem toen in zijn droom met zijn schip vergaan, waarvan Zijn Edele, nog ontstelder dan te voren, weer ontwaakte. Nog onder de indruk van de ontstel lende dubbele droom tekende de Gou verneur-Generaal dag, maand en jaar van het nachtelijk gezicht op, verzegel de deze notitie en gaf de dag daarna er kennis van aan de andere Leden der Hoge Regering, zo mede aan de Ge heimschrijver of Secretaris, aan wie hij het verzegelde briefje ter hand stelde met de opdracht het goed te bewaren, totdat men van de Kaap de Goede Hoop tijding van de vloot zou krijgen. Inderdaad kreeg men naderhand zowel van het eiland Mauritius als van de Kaap bericht, dat de heer de Vlaming op dezelfde dag van die zelfde maand 16

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1979 | | pagina 16